Skip to content

Verhoging overdrachtsbelasting

De laatste jaren zijn de tarieven voor de overdrachtsbelasting meerdere keren gewijzigd. En voor 1 januari 2023 is weer een wijziging aangekondigd. Deze wijzigingen zijn ook van belang voor agrarische ondernemers.

Wanneer overdrachtsbelasting
Agrarische ondernemers kunnen op verschillende momenten met de overdrachtsbelasting te maken krijgen. Denk daarbij aan:

  • Kopen van onroerende zaken.
  • Inbreng economische eigendom van onroerende zaken in een maatschap of vof. Economische eigendom betekent het recht op waardeveranderingen.
  • Een bedrijfsoverdracht.

Er zal niet altijd overdrachtsbelasting verschuldigd zijn. Zo kan in bepaalde situaties gebruik gemaakt worden van een vrijstelling.

Tarieven
Op dit moment kent de overdrachtsbelasting twee verschillende tarieven:

  • Het algemene tarief van 8%.
    Voorbeeld: als een erf met bedrijfsgebouwen gekocht wordt, is het algemene tarief van 8% van toepassing.
  • Het tarief van 2% voor de verkrijging van een woning door een natuurlijk persoon. Dit lage tarief geldt dus niet als bijvoorbeeld een BV een woning koopt. Ook geldt het lage tarief niet als alleen de economische eigendom overgedragen wordt. Tot slot moet de koper de woning als hoofdverblijf gaan gebruiken en dit mag niet tijdelijk zijn. De koper moet dus zelf in de woning gaan wonen.

Eerder had het kabinet besloten om het algemene tarief met ingang van 1 januari 2023 te verhogen naar 9%. Recent heeft het kabinet besloten om het algemene tarief vanaf 2023 nog verder te verhogen, namelijk naar 10,1%. Als je bedenkt dat het algemene tarief voor 2021 nog 6% was, dan is dit een forse verhoging!

Stel dat een erf met bedrijfsgebouwen (zonder woning) aangekocht wordt voor € 500.000. Voor 2021 moest de koper € 30.000 overdrachtsbelasting betalen. In 2022 is hij € 40.000 overdrachtsbelasting verschuldigd. Vanaf 2023 moet hij € 50.500 overdrachtsbelasting betalen. Een verhoging van meer dan 50% in vergelijking met de jaren voor 2021! Als de wens bestaat om erf en gebouwen aan te kopen, dan levert het een flinke besparing op als de levering nog in 2022 plaatsvindt.

Vrijstellingen

Gelukkig kan het leed van het hoge tarief in bepaalde gevallen verzacht worden, doordat gebruik gemaakt kan worden van een vrijstelling. Voor de agrarische sector zijn de volgende vrijstellingen het meest van belang:

  • Voor de verkrijging van cultuurgrond geldt een vrijstelling. Voorwaarde is dat de grond nog minimaal 10 jaar voor de landbouw gebruikt blijft worden.
  • Als onroerende zaken in het kader van een bedrijfsoverdracht overgedragen worden aan een kind, kleinkind, broer, zus of hun echtgenoten, geldt een vrijstelling. De onderneming moet in zijn geheel – al dan niet in fasen – voortgezet worden door de verkrijger. Deze vrijstelling geldt niet voor een woning die ook overgedragen wordt.
  • Bij inbreng van een gehele onderneming in een maatschap of vof kan onder voorwaarden gebruik gemaakt worden van een vrijstelling.
  • Er geldt een vrijstelling als een woning met een waarde van maximaal € 400.000 gekocht wordt door een koper die tussen de 18 en 35 jaar oud is. Daarvoor gelden verder dezelfde voorwaarden als voor toepassing van het 2%-tarief. Van deze vrijstelling kan één keer gebruik gemaakt worden.

Conclusie

Agrarische ondernemers zullen met name bij de aankoop van erf en bedrijfsgebouwen de verhoging van het algemene tarief in hun portemonnee voelen. Indien mogelijk is het aan te raden om een eventuele aankoop naar voren te halen, waarbij de levering nog in 2022 plaatsvindt.

Ellen Smit, belastingadviseur / juridisch adviseur, lid Vaksectie Recht van de VLB namens Countus.

Fiscaliteiten Ledenfinanciering FrieslandCampina, Q & A

FrieslandCampina (FRC) heeft met ingang van 1 januari 2022 haar beleid met betrekking tot de ledenfinanciering gewijzigd. De VLB heeft binnen het Platform Landbouw aandacht gevraagd voor de fiscale aspecten. Daaropvolgend heeft er afstemming plaatsgevonden tussen LTO NL c.s., waaronder de VLB en de Belastingdienst. E.e.a. heeft geresulteerd in ‘Vragen en Antwoorden aanpassingen ledenfinanciering FrieslandCampina’ die in juli 2022 zijn gepubliceerd door de belastingdienst op de site van LTO NL. Zie hier en zie hieronder voor de integrale tekst:

Disclaimer
De in deze publicatie opgenomen antwoorden zijn opgesteld met in achtneming van de Wet- en regelgeving en jurisprudentie zoals gepubliceerd tot 21 juli 2022. Na deze datum gepubliceerde Wet- en regelgeving en jurisprudentie kunnen tot andere antwoorden leiden.

Algemeen
Op basis van de aangeleverde brochure Aanpassingen ledenfinanciering FrieslandCampina (juni 2021) zijn melkcertificaten een nieuw ledenfinancieringsinstrument voor leden-melkveehouders. De melkcertificaten zijn gekoppeld aan de jaarlijkse hoeveelheid geleverde melk en worden alleen uitgegeven aan de leden in Nederland, België en Duitsland. Voor de behandeling van de vragen wordt enkel ingegaan op de situatie waarbij een lid-melkveehouder in Nederland gevestigd is.
De coöperatie geeft per 1 januari 2022 een bedrag van € 8,00 per 100 kilogram geleverde melk aan melkcertificaten uit aan de leden. Voor het bepalen van het aantal uit te geven melkcertificaten, geldt de hoeveelheid geleverde melk in de periode 1 oktober 2020 t/m 30 september 2021. Bij het financieren van de melkcertificaten kunnen leden kiezen uit drie opties, waarbij ook een combinatie mogelijk is:

  1. Eenmalig inwisselen van huidige ledenobligaties-vast en/of -vrij en/of bestaande ledencertificaten.
  2. Financiering met contante middelen.
  3. Leden die over onvoldoende ledenobligaties-vast en/of ledencertificaten beschikken om de melkcertificaten te financieren, kunnen voor het restant eenmalig gebruik maken van een uitgestelde betaling van maximaal 12 jaar. Dit betreft een rentevrije uitgestelde betalingsverplichting van het lid aan de coöperatie. Jaarlijks wordt in januari getoetst of het melkveebedrijf over voldoende melkcertificaten beschikt, op basis van de geleverde hoeveelheid melk in het afgelopen jaar. Indien het melkveebedrijf niet over voldoende melkcertificaten beschikt, dient het lid extra melkcertificaten aan te kopen van de coöperatie via de jaarlijkse handelsdag.
    Om recht te hebben op de contante nabetaling die wordt uitgekeerd over de waarde van de geleverde kilogrammen eiwit, vet en lactose in een kalenderjaar moet een lid-melkveehouder beschikken over onderliggende melkcertificaten.

Zoals aangegeven zijn via het Platform Landbouw vragen gesteld inzake FrieslandCampina en de melkcertificaten. Deze vragen worden hierna behandeld.
Vraag 1: Zijn melkcertificaten aan te merken als bedrijfsmiddel?
Antwoord: Ja. Melkcertificaten zijn duurzame kapitaalgoederen die onderdeel uitmaken van het vaste kapitaal van het melkveebedrijf en zijn bestemd om voor de uitoefening van het melkveebedrijf te worden gebruikt. De melkcertificaten zijn immers gerelateerd aan en nodig voor de geleverde melk. Ook is het houden van melkcertificaten een voorwaarde om in aanmerking te komen voor de contante nabetaling. Op grond hiervan zijn de melkcertificaten aan te merken als bedrijfsmiddel.


Vraag 2: Zijn ledencertificaten aan te merken als bedrijfsmiddel?
Antwoord: Nee
. Ledencertificaten zijn eenmalig ten tijde van de fusie van Friesland Foods en Campina verstrekt aan de vroegere leden van beide coöperaties. Ledencertificaten zijn niet bestemd om voor de uitoefening van melkveebedrijf te worden gebruikt. Op grond hiervan zijn de ledencertificaten niet aan te merken als bedrijfsmiddel.
In het verleden is het standpunt ingenomen dat de boekwinst die wordt behaald bij de vervreemding van ledencertificaten kan worden opgenomen in een herinvesteringsreserve (hierna: HIR). Dit standpunt komt met deze brief te vervallen. Wel zal de Belastingdienst een overgangsperiode hanteren waarin de boekwinst die wordt behaald bij de vervreemding van ledencertificaten nog kan worden opgenomen in een HIR. Deze overgangsperiode vangt per heden aan en eindigt per 31 december. Bij vervreemding van de ledencertificaten in deze periode kan voor de behaalde vervreemdingswinst een HIR worden gevormd.


Vraag 3: Is de bij vervreemding van de ledencertificaten gevormde HIR af te boeken op de nieuw aan te schaffen melkcertificaten?
Antwoord: Nee. Bij vervreemding van ledencertificaten kan enkel op basis van een toezegging een HIR worden gevormd. Er is geen sprake van een bedrijfsmiddel. Ledencertificaten en melkcertificaten hebben dan ook niet dezelfde economische functie binnen de onderneming. De bij de vervreemding van ledencertificaten gevormde HIR kan zodoende niet worden afgeboekt op de aan te schaffen melkcertificaten. De bij de vervreemding van de ledencertificaten gevormde HIR kan enkel worden afgeboekt op kort afschrijfbare bedrijfsmiddelen.
In het verleden is het standpunt ingenomen dat de HIR die is gevormd voor de boekwinst op ledencertificaten kan worden afgeboekt op ledenobligaties-vast. Dit standpunt komt met deze brief te vervallen. Wel zal de Belastingdienst een overgangsperiode hanteren waarin de HIR die is gevormd bij de vervreemding van
ledencertificaten kan worden afgeboekt op de aanschaffingskosten van ledenobligatiesvast. Deze overgangsperiode vangt per heden aan en eindigt per 31 december 2022. Bij vervreemding van de ledencertificaten in deze periode kan voor de behaalde boekwinst een HIR worden gevormd die wordt afgeboekt op de aanschaffingskosten
van ledenobligaties-vast.


Vraag 4: Kan op de melkcertificaten worden afgeschreven?
Antwoord: Nee. De Belastingdienst deelt het standpunt van de VLB dat het bedrijfsmiddel melkcertificaten gedurende de gebruiksduur niet in waarde zal dalen. Er is geen sprake van een slijtend bedrijfsmiddel. Afschrijven over het bedrijfsmiddel melkcertificaten is niet mogelijk.

Vraag 5: Kan op de investering in melkcertificaten kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA)
worden geclaimd?
Antwoord: Nee.
De Belastingdienst deelt het standpunt van de VLB dat op grond van art. 3.45, eerste lid, sub f, Wet IB 2001 geen KIA kan worden geclaimd.


Vraag 6: In het kader van de coöperatieve oplossing wordt 2% premie gegeven. Hoe is deze premie te kwalificeren voor de leden?
Antwoord:
Tijdens de handelsdagen van juni 2021, augustus 2021 en oktober 2021 kunnen de leden ledenobligaties-vrij kopen. Indien de leden deze netto-toename van de ledenobligaties-vrij gebruiken voor de financiering van de in januari aan te schaffen de melkcertificaten, kunnen zij een aanvraag doen voor de premie als ze hier gebruik van willen maken. De premie is 2 procent van de nominale waarde van de gekochte
ledenobligaties-vrij en zal in 2022 worden uitbetaald. De premie is afhankelijk van enerzijds de netto-toename van het aantal ledenobligaties-vrij en anderzijds de vereiste dat deze netto-toename gebruikt wordt voor de aanschaf van melkcertificaten.
FrieslandCampina heeft aangegeven dat zij deze premie niet ziet als korting op de stortingsplicht voor de aan te schaffen melkcertificaten, maar als bonus voor het feit dat de leden vervroegd hun obligaties verkopen. De premie is zodoende niet gelinkt aan de aankoop van de melkcertificaten. Leden welke de premie zullen ontvangen
dienen deze premie ten gunste van de winst in hun respectievelijke aangifte inkomstenbelasting dan wel vennootschapsbelasting op te nemen. De te ontvangen premie zal niet leiden tot een vermindering van de verkrijgingsprijs van de melkcertificaten.

Vraag 7: Hoe bij leden-melkveehouders om te gaan met de rentevrije uitgestelde betalingsverplichting van maximaal 12 jaar?
Antwoord:
FrieslandCampina biedt de mogelijkheid om voor de aanschaf van melkcertificaten eenmalig gebruik te maken van uitgestelde betaling. Het uitstel van betaling wordt verleend voor maximaal 12 jaar en is rentevrij. Initieel was FrieslandCampina voornemens een lening te verstrekken met een marktconforme rente, welke ook door
banken gehanteerd wordt voor soortgelijke financiering. Als gevolg van de kritiek van de leden is dit financieringsvoorstel gewijzigd in een rentevrije uitgestelde betalingsverplichting. Om de statuten te kunnen wijzigen was instemming nodig van de leden. Naar het oordeel van de Belastingdienst vindt het feit dat de uitgestelde betaling rentevrij is, zijn oorzaak in de sfeer van lid-coöperatie. Deze onzakelijke rente dient
voor de winstbepaling te worden geëlimineerd (verzakelijkt). Leden welke zijn over gegaan tot financiering van de melkcertificaten ontvangen een winstuitdeling ter grootte van een zakelijke rente. Daar tegenover staat dat de leden met financiering een extra financieringslast ter grootte van de zakelijke rente ten laste van de winst
kunnen brengen. Beide bedragen compenseren elkaar, waardoor per saldo de winstcorrectie per lid € nihil bedraagt.
Omdat rentevrije uitgestelde betaling zijn oorzaak vindt in de relatie lid-coöperatie is het niet mogelijk om de financiering als ook de melkcertificaten voor de contante waarde op de balans op te nemen. Zowel de melkcertificaten als ook de financiering komen voor de nominale waarde op de balans.


Vraag 8: Hoe om te gaan met de administratieve verwerking binnen een samenwerkingsverband?
Antwoord:
Binnen een samenwerkingsverband kan het zo te zijn dat de verdeling van de aanwezige melkcertificaten niet overeenkomt met de jaarwinstverdeling. Hierdoor kan het zijn dat de uitkering op de melkcertificaten afwijkt van de jaarwinstverdeling. Het is aan de ondernemers om dit verschil onderling op te lossen, waarbij sprake dient te zijn van zakelijk handelen. De Belastingdienst is hierin geen partij.


Vraag 9: Hoe dient in het kader van de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) met de melkcertificaten te worden omgegaan?
Antwoord: Melkcertificaten zijn aan te merken als bedrijfsmiddel en dienen te worden
verantwoord als bedrijfsvermogen. Of gebruik gemaakt kan worden van de BOR, dient
te worden bepaald op het moment van overdracht en aan de hand van de dan
geldende wet- en regelgeving.

Eerder gepubliceerd over de fiscale aspecten van de ledenfinanciering FRC:

  • Melkcertificaten, de wijze van financiering ervan maakt nogal uit. zie hier.

Liggen de cijfers van zorglandbouwers volgend jaar volledig op straat?

Met ingang van 1 januari 2022 zijn nieuwe regels van toepassing voor zorgbedrijven. Vanaf dan geldt  dat zorgbedrijven hun financiële administratie, informatie over de bedrijfsvoering en jaarverantwoording openbaar moeten maken. Aan deze verplichting zullen ook agrarische bedrijven die zorg aanbieden niet kunnen ontkomen.

Zorgboerderij. Iedere zorgaanbieder die (deels) met collectieve middelen wordt bekostigd, moet aanspreekbaar zijn op de professionaliteit en de integriteit van zijn bedrijfsvoering, zo heeft de overheid in de Wet toezicht zorgaanbieders bepaald. Door de openbare jaarverantwoording kan iedere Nederlander, naast externe toezichthouders, inzicht krijgen in de besteding van publieke middelen.

Nieuwe wet met vergaande gevolgen. De wettelijke regeling geldt voor iedere zorgaanbieder: natuurlijk persoon of rechtspersoon die beroeps- of bedrijfsmatig zorg verleent en hiervoor een vergoeding in rekening brengt die direct of indirect uit de Zvw of de Wlz wordt gefinancierd. Een zorgaanbieder is ook een vennootschap onder firma waarin naast de agrarische bedrijfstak een zorgboerderij als tweede bedrijfstak wordt uitgeoefend.

Cijfers openbaar. De wijze waarop de jaarverantwoording moet plaatsvinden, is vastgelegd in voorschriften. Indien meerdere activiteiten binnen de onderneming worden uitgeoefend, denk aan een vennootschap onder firma met een melkveehouderij en een zorgtak, dan dienen de cijfers van het gehele bedrijf openbaar gemaakt te worden. Dit wordt door de ondernemer veelal als onwenselijk ervaren. De vervolgvraag is dan of een splitsing mogelijk is van de opbrengsten en kosten van beide takken. Hierbij is een reëel risico aanwezig dat een onzuiver beeld richting de maatschappij ontstaat over de verdiensten in de afzonderlijke bedrijfstakken. Verder is een te beantwoorden vraag op welke wijze er een beloning voor de arbeid aan de vennoten wordt toegerekend. In tegenstelling tot werknemers waarbij de loonkosten rechtstreeks ten laste van de winst komen, worden arbeidsvergoedingen voor ondernemers in de IB-sfeer niet als kosten verantwoord, maar in de aangiften IB verwerkt als winst.

Zorgboerderij niet in het zicht. Zoals hiervoor geschetst, heeft de wetgever bij de totstandkoming van deze nieuwe regels, onvoldoende oog gehad voor de zorglandbouw. Er zou meer inzicht worden verschaft als men bij gemengde agrarische ondernemingen zou kunnen volstaan met enkel de openbaarmaking van de cijfers voor de zorgtak. Daarnaast zou het beeld getrouwer zijn als vastgestelde arbeidsvergoedingen voor de vennoten met betrekking tot de zorgtak afzonderlijk in mindering worden gebracht op de cijfers van deze bedrijfstak.

Oplossingen. De kans dat deze nieuwe regeling voor de zorglandbouw wordt aangepast, is te verwaarlozen. De regeling heeft immers al kracht van wet. Aan dit soort gemengde bedrijven wordt de overweging meegegeven om de structuur van het bedrijf aan te passen. Denk daarbij aan splitsing van het bedrijf, waardoor twee afzonderlijke ondernemingen ontstaan. Het pluspunt is dat daardoor enkel de gegevens van de zorgtak openbaar gemaakt hoeven te worden. Maar minpunten zijn er ook: voor iedere specifieke onderneming zitten aan een afsplitsing de nodige haken en ogen vast plus extra administratieve lasten. Het is de vraag wat in de voorkomende situatie het zwaarste weegt.

Tot slot. Door de nieuwe regels vallen agrarische bedrijven sneller onder de plicht om de cijfers openbaar te maken. Twijfelt u of uw onderneming er onder valt, laat dit dan tijdig beoordelen door uw adviseur. Valt uw onderneming onder de regeling en wenst u uw onderneming te herstructureren, laat u dan goed informeren over de fiscale impact hiervan.

Marieke van Dorst – Koomans van den Dries, senior belastingadviseur, lid van de Vaksectie Recht namens ABAB

Content is aangereikt aan de redactie van Nieuwe Oogst mei 2022 en gepubliceerd op 11 juni. Zie hier