Skip to content

Vragen en antwoorden fiscale gevolgen LBV en LBVplus gepubliceerd

De uitkoopregelingen LBV en LBVplus zijn op 3 juli 2023 opengesteld en op 4 juli zijn de Vragen & Antwoorden fiscale gevolgen LBV en LBVplus gepubliceerd. Doel ervan is vooraf duidelijkheid te geven aan de veehouder over de fiscale en daarmee ook over de financiële gevolgen van deelname.

Zie hier voor de Vragen en antwoorden fiscale aspecten LBV

Zie hier voor Vragen en antwoorden fiscale aspecten LBVplus

De Vragen en Antwoorden zijn binnen een werkgroep tot stand gekomen. De Werkgroep Stikstofrechten is ingesteld door het Platform Landbouw en is samengesteld met vertegenwoordigers van LTO/VLB enerzijds en met vertegenwoordigers van de Belastingdienst, het Ministerie van Financiën en het Ministerie van LNV anderzijds. Voorzitter van de werkgroep is Frank Rademaekers, lid van de Vaksectie Recht van de VLB. Over veel vragen en antwoorden is consensus. Echter over de antwoorden op de onderstaande (drie) vragen lopen de visies uiteen. Hieronder wordt hierop ingegaan.

  1. Waardedaling bouwblok. Vraag 5. Minfin/BD houdt vast aan haar eigen visie, gaat niet mee in de visie van de VLB dat een gedeelte van de vergoeding toegerekend kan worden aan een waardedaling van het  bouwblok. Een waardedaling  kan zich onder bepaalde voorwaarden voordoen, namelijk: als de locatie niet  interessant is, er geen alternatieve aanwending mogelijk is of de gemeente niet wil meewerken aan andere bestemming. Dan muteert het bouwblok in cultuurgrond met de daarbij behorende waardedaling,  te denken aan een waardevermindering van € 15 per m2 (als bouwblok) naar € 8 per m2 (als cultuurgrond).  Het verlies zou met een taxatie zichtbaar kunnen worden gemaakt. In de visie van de VLB zou het verlies verrekend moeten worden met de opbrengst uit de  subsidie. In de visie van  Minfin/BD is de subsidie belast en is de waardedaling van de grond niet aftrekbaar omdat die onder de  landbouwvrijstelling valt. LTO/VLB hoopt dat de politiek dit aandachtpunt gaat oppakken.
  2. Verruiming van de herinvesteringsreserve > die is aangekondigd en ziet op de situatie dat er sprake is van een gedeeltelijke bedrijfsbeëindiging. In de huidige systematiek van de wet kan een herinvesteringsreserve alleen gebruikt worden voor investering in het bestaande bedrijf. In de systematiek van de wet die gaat komen (aangekondigd in de Voorjaarsnota) mag de HIR ook worden gebruikt in een nieuwe tak of nieuw bedrijf. Een voorbeeld: stel een agrariër heeft een bedrijf bestaande uit een varkenshouderij en een akkerbouwbedrijf. De agrariër stopt met de varkenshouderij, dan kan de HIR onder de huidige systematiek alleen worden ingezet voor een investering in het akkerbouwbedrijf maar onder de nieuwe systematiek daarnaast ook voor een geheel nieuwe tak, bijvoorbeeld een horecatak. Knelpunt >vraag 6 De termijn van herinvestering is in dit geval maar 12 maanden en dat is erg kort. Op het moment dat er al winst moet worden genomen op de productierechten nadat ze zijn ingetrokken, dat zal op het moment zijn nog gesloopt moeten gaan worden, dan is de 12 maands-termijn erg belemmerend. LTO/VLB heeft gepleit het 12-maandstermijn in te laten gaan op het moment dat de sloop helemaal is afgerond (met een formeel bericht aan RVO) maar dit vond gehoor bij Minfin. Om die reden zijn in de Q & A twee visies opgenomen. Opgemerkt wordt dat in de praktijk de 12maandstermijn verlengd kan worden. Er moet wel om verlenging worden gevraagd, wat een  administratieve lastenverzwaring inhoudt. Bovendien heeft de agrariër de medewerking van de inspecteur nodig en daarbij wordt opgemerkt dat er inspecteurs zijn die vinden dat de agrariër steeds hetzelfde vervangingsvoornemen moet hebben. Ofwel de landbouwer moet al aan het begin van het traject van deelname aan de uitkoopregeling weten welke herinvestering hij gaat plegen, terwijl het goed denkbaar is dat de landbouwer pas later een concreet plan heeft of pas later zijn plan (en vergunningen) kan vormgeven. De BD laat de termijn van 12 maanden starten op het moment van winst nemen; dat is v.w.b. de productierechten, op het moment dat de productierechten zijn ingetrokken en v.w.b. de gebouwen, op het moment dat de gebouwen gesloopt zijn.
  3. Vrijstelling overdrachtsbelasting bij een bedrijfsopvolging in fasen> vraag 11 b. Veehouders en hun adviseurs moeten opletten daar waar er de afgelopen 12 jaar voor de overdrachtsbelasting de vrijstelling ouders-kinderen is toegepast (artikel 15 1 b WBRv) in het kader van een (gedeeltelijk) bedrijfsoverdracht. Minfin/BD gaat ervan uit dat de bedrijfsopvolging in fasen wordt ‘afmaakt’. Ook als de veehouder(s) na 11 jaar besluit(en) deel te nemen aan de LBV, dan stelt Minfin/BD dat de bedrijfsopvolging niet wordt afgemaakt. En dit zou in de visie van Minfin/BD een naheffing overdrachtsbelasting rechtvaardigen; de de naheffingstermijn bij een bij economische eigendomsoverdracht is 12 jaar. De naheffing is destijds ingevoerd als anti-misbruik bepaling v.w.b. economische eigendomsoverdracht; de situatie die zich voordoet in het kader van deelname aan de LBV(plus) is een totaal andere. Om de onrechtvaardigheid van deze naheffing te onderstrepen kan deze situatie worden geplaatst tegenover die dat (stel) 1,5  jaar geleden het bedrijf (in een keer volledig) is overgedragen want dan zijn er geen problemen t.a.v. artikel 15 1 b.

De staatsecretaris heeft openheid gegeven over de wijze waarop zijn visie tot stand is gekomen. Zie hier. Open staat of de politiek nog haar stempel zal gaan drukken op de Vragen en antwoorden en/of de rechter dit in een later stadium zal gaan doen. Maar vooralsnog zal de veehouder die overweegt om deel te nemen aan de LBV(plus) veel steun hebben aan de Vragen en antwoorden waarover consensus is.

Bernadette Roos, secretaris VLB

Netwerkbijeenkomst verenigingen agrarisch recht

Uitnodiging voor de vijfde editie van de netwerkbijeenkomst georganiseerd door de NVR, VvARA, VLB en VASN op woensdag 31 mei 2023, met als thema:

DE GEBIEDSGERICHTE AANPAK INTEGRAAL AANGEPAKT

  • Landelijk & Provinciaal
  • Zakelijk & Juridisch
  • Sociaal-emotioneel

Sinds de stikstofcrisis staat de transitie van het landelijk gebied hoog op de agenda in Den Haag en in de provincies. In de agrarische sector gaat het over piekbelasters en onteigening voor natuur en over het stilleggen van bouw- en infraprojecten; alles heeft met elkaar te maken. Omdat elk gebied in Nederland anders is, vraagt deze impasse om een aanpak, die passend is voor de specifieke omstandigheden van dat gebied: de Gebiedsgerichte Aanpak.

Deze middag zoomen we vanuit het landelijk, via het provinciaal naar het bedrijfsniveau hierop in. Er is niet alleen aandacht voor de planologische, zakelijke en juridische aspecten, maar ook voor de sociaal-emotionele. Want voor het welslagen van de transitie van het landelijk gebied is een integrale aanpak essentieel.

Graag nodigen wij leden van onze verenigingen VASN, NVR, VLB en VvARA uit voor een interessante, leerzame en gezellige middag. We starten met een inlooplunch en sluiten af met een borrel. Zo is er weer volop gelegenheid om leden van de andere verenigingen, die net als u dagelijks werkzaam zijn in het agrarisch recht, te ontmoeten.


PROGRAMMA:

vanaf 12.30 uur        :  inlooplunch

13.20 –  13.30 uur    :  opening door de dagvoorzitter

13.30 – 14.05 uur    :  Roel During schetst de grote lijnen van het Nationaal Programma Landelijk Gebied

14.05 – 14.40 uur    :  Marcel Eektimmerman gaat in op het Provinciaal Programma Landelijk Gebied

14.40 – 15.00 uur    :  pauze

15.00 – 15.35 uur    :  Jos Ebbers belicht de zakelijke en juridische aspecten Opkoopregelingen op bedrijfsniveau

15.35 – 16:10 uur    :  José Roeloffzen-Bols gaat in op de sociaal-emotionele aspecten

16:10 – 16.45 uur    :  forumdiscussie

16:45 uur                  :  netwerkborrel aangeboden door de NVR, de VvARA, de VASN en VLB.


  • Datum : woensdag 31 mei 2023
  • Locatie : Fletcher Hotel De Wageningsche Berg te Wageningen
  • Kosten             : € 275 excl. btw
  • Studiepunten  : NVR/VvARA/VASN/VLB 3 studiepunten
  • Aanmelden : middels het aanmeldingsformulier. Hier te downloaden.

Boer zonder bron heeft de aandacht van de belastinginspecteur

Bij de belastingdienst zijn de ogen gericht op kleine verlieslatende ondernemingen. De vraag dient zich dan aan of er (nog) wel sprake is van een “bron van inkomen”. Dit speelt met name bij starters en ondernemers die door hun leeftijd de activiteiten langzaam afbouwen.
Op het moment dat komt vast te staan dat er niet langer meer sprake is van een bron van inkomen moet de ondernemer fiscaal staken en dit kan ingrijpende gevolgen hebben, met name voor de afbouwende agrarische ondernemer,

De winst uit onderneming wordt nominalistisch bepaald. Schematisch ziet dit als volgt uit:
+/+ De waarde op het moment van staken.
-/-   De waarde aan het begin van het ondernemerschap.
-/-   Het saldo van privé opnamen minus stortingen.
=    De totale winst uit onderneming.
-/-   De eerder belaste jaarwinsten.
=    De stakingswinst
De totale winst uit onderneming is nooit gelijk aan het totaal van de jaarwinsten. Dit wordt veroorzaakt door inflatie (onroerende zaken stijgen in waarde) en daarnaast ook door het afschrijven van bedrijfsmiddelen welke in werkelijkheid niet of langzamer in waarde dalen. Dit betekent dat de ondernemer bij staking moet afrekenen over de meerwaarde in gebouwen en rechten, alsmede over de meerwaarde in de grond voor zover deze niet onder de landbouwvrijstelling valt. Tevens moet afgerekend worden over de Fiscale Oudedags Reserve (FOR). De fiscale claim die hieruit voortvloeit is vaak aanzienlijk en komt zelden op het juiste moment.

Wil er sprake zijn van een bron van inkomen, moet er aan een drie eisen voldaan worden: (1) deelname aan het economische verkeer (2) het subjectieve oogmerk om een voordeel te behalen (3) het voordeel moet naar maatschappelijke opvattingen redelijkerwijs te verwachten zijn.

De vraag is hoe beoordeeld moet worden of er sprake is van een bron van inkomen.

  1. Welke inkomsten en uitgaven tellen mee? Bij de beoordeling of er al dan niet sprake is van een bron van inkomen gaat het om het bedrijfseconomische resultaat ná rentelasten, doch vóór de fiscale aftrekposten.
  2. Tellen meerwaarden (waardestijgingen) mee? De belastingdienst is van mening dat het verschil tussen de werkelijke waarde van de bedrijfsmiddelen en de boekwaarde daarvan, niet meetellen bij de bepaling of er sprake is van een bron van inkomen. Of dit standpunt juist is, staat nog open. De Hoge Raad heeft hier (nog) geen uitspraak over gedaan.
  3. Welke neveninkomsten tellen mee? In het geval dat de hoofdactiviteit structureel verliesgevend is, is er geen bron van inkomen. De inkomsten uit nevenactiviteiten veranderen dit oordeel niet.
    Indien de nevenactiviteit niet van een beperkte omvang is, kan het wel zo zijn dat deze activiteit een aparte bron van inkomen vormt.
  4. Hoe om te gaan met incidentele baten en lasten? Incidentele baten en lasten tellen niet mee bij de vraag of er een bron van inkomen aanwezig is.

In 1980 concludeerde professor Leo Stevens in “Belasting naar draagkracht’ al dat de doorzetter die na een winstgevende of opbrengst verwervende activiteit in de verliesjaren niet van ophouden weet, niet te snel met een hobbyist moet worden vereenzelvigd.
Met andere woorden voor een starter is het moeilijker om aan te tonen dat zijn bedrijf een bron van inkomen is, dan voor de ondernemer die zijn onderneming langzaam aan het afbouwen is.
Om uit de brondiscussie te blijven en een verplichte staking te voorkomen is het niet altijd voordelig om zijn fiscaal resultaat te minimaliseren. Vaak hebben uitgaven een gemengd karakter en zijn slechts gedeeltelijk kosten.

Het afrekenen bij staking van de onderneming is helaas niet te voorkomen, wel kan de ondernemer voorkomen dat het afrekenen zich op een onverwacht, en dus ongewenst, moment aandient. Pleeg overleg met de adviseur over de mogelijkheid om bij staking de fiscale claim te beperken.

Auteurs: Leden Vaksectie Recht namens Flynth en Peter Urlings