Skip to content

Dierwaardige Veehouderij

VLB, Vaksectie Agro Bedrijfskunde, voorziet dat de economische gevolgen van de maatregelen zoals voorgesteld in de voorgelegde AMvB Dierwaardige Veehouderij onderbelicht blijven. De vaksectie geeft in haar reactie op de internetconsultatie aan dat het van essentieel belang is dat het evenwicht tussen het verbeteren van het dierenwelzijn en het waarborgen van de economische duurzaamheid van de veehouderijsector wordt bewaakt. Dit vraagt om een geïntegreerde aanpak, waarbij vereiste maatregelen worden ondersteund door flankerend beleid, met financiële middelen en een gelijk speelveld binnen de Europese Unie.

De vaksectie geeft de wetgever tal van aanbevelingen mee, die zien op:

  • flexibiliteit in uitvoering > voer maatregelen gefaseerde in
  • financiële ondersteuning > geef subsidies
  • flankerend beleid > versoepel vergunningverlening
  • markt en consument > ontwikkel marktconcepten
  • samenwerken > verbreed het draagvlak
  • monitoring > evalueer periodiek, stuur bij en verbeter
  • level playing field > harmoniseer in EU-verband en voorkom concurrentienadelen voor Nederlandse veehouders

Zie hier voor de volledige reactie.

Verhoging btw-tarief paardenhouderij: wat nu?

Het nieuwe jaar is begonnen en dat brengt veranderingen met zich mee voor paardenondernemers. Per 1 januari 2025 geldt het algemene btw-tarief van 21% voor veel activiteiten in de paardenhouderij die eerder onder het verlaagde tarief van 9% vielen. Wat betekent dit voor jou? In dit artikel zetten we de belangrijkste wijzigingen en tips op een rij.

Waarom deze wijziging?

De overheid wil de btw-regeling vereenvoudigen. De afschaffing van het verlaagde btw-tarief voor agrarische goederen, waaronder paarden, moet hieraan bijdragen. Het verlaagde tarief was oorspronkelijk een gevolg van de inmiddels opgeheven landbouwregeling. Volgens de overheid is deze uitzondering niet langer actueel. Daarom is vanaf 2025 het algemene btw-tarief van 21% van toepassing op diverse agrarische goederen en diensten.

Voor welke activiteiten geldt de btw-verhoging?

Voor de paardenhouderij betekent de wijziging dat de volgende prestaties voortaan belast worden met 21% btw:

  • De opfok van jonge paarden voor derden.
  • Het africhten van jonge paarden.
  • De verkoop van fokmerries, dekhengsten en paarden bestemd voor de landbouw of slacht.
  • De levering van sperma en embryo’s voor voortplanting.
  • De in- en verkoop van foerage (bijvoorbeeld hooi of stro).
  • De in- en verkoop van paardenvoer.

Wat blijft ongewijzigd?

Tarief verdeling pensionstal

Het vervallen van het verlaagde btw-tarief heeft geen gevolgen voor de verdeling van tarieven bij pensionstalling of manegeactiviteiten. Heb je een pensionstalling met zowel een binnen- als buitenrijbaan? Dan geldt nog steeds:

  • 1/3 vrijgesteld van btw: verhuur van boxen.
  • 1/3 belast tegen 9% btw: gelegenheid bieden tot sportbeoefening.
  • 1/3 belast tegen 21% btw: overige prestaties.

Gelegenheid geven tot sport beoefening

Een geruststelling is dat het tarief van 9% voor het gelegenheid geven tot sportbeoefening ongewijzigd blijft. Dit tarief geldt voor diensten die ruiters in staat stellen om gebruik te maken van binnen- en buitenrijbanen of andere sportfaciliteiten. Paardenhouders en ruitersportcentra hoeven zich dus geen zorgen te maken over een directe verhoging van dit tarief.

In het Belastingplan 2025 is wel voorgesteld om het btw-tarief voor sportbeoefening vanaf 2026 te verhogen naar 21%. Deze wijziging zou gevolgen hebben voor de tarieven die nu worden toegepast, bijvoorbeeld bij pensionstallingen met binnen- en buitenrijbanen. Voorlopig is dit plan echter van tafel, waardoor er op korte termijn geen verandering komt. Het is wel belangrijk om de ontwikkelingen nauwlettend te volgen, omdat in de toekomst alsnog wijzigingen kunnen worden doorgevoerd.

Dierlijke supplementen en geneesmiddelen

De btw op voer voor paarden wordt vanaf nu 21%. Dit heeft geen invloed op dierlijke voedings- en sportsupplementen of producten die specifiek zijn geregistreerd als geneesmiddelen. Koop of verkoop je supplementen? Dan is het belangrijk om te weten dat sport- en voedingssupplementen alleen tegen het lage tarief van 9% belast zijn als ze bedoeld zijn voor menselijke consumptie. Voor dierlijke supplementen geldt in principe het hogere tarief van 21%, tenzij het product voldoet aan specifieke voorwaarden voor geneesmiddelen.

Om als geneesmiddel te kwalificeren, moet een product duidelijk gelabeld zijn als ‘diergeneesmiddel’. Ook moet het voldoen aan de vereisten van de Wet Dieren. Op de verpakking moet bovendien worden vermeld voor welke diersoorten het middel bestemd is. Geneesmiddelen vallen onder het 9%-tarief, wat een voordeel kan opleveren voor ondernemers die dit soort producten verkopen. Zorg er dus voor dat je weet onder welk tarief jouw producten vallen en dat je dit correct administreert.

Tips voor ondernemers

Communiceer met je klanten
Voor paardenondernemers is het belangrijk om tijdig in te spelen op de btw-wijzigingen. Als je diensten aanbiedt zoals de opfok of africhting van paarden, is het verstandig om je prijsafspraken met klanten te herzien. Zorg dat je helder communiceert over wat de wijzigingen betekenen voor jouw tarieven en welke gevolgen dit heeft voor de kosten van je klanten.

Controleer je facturen
Daarnaast is het van belang om je inkoopfacturen goed te controleren. Bij de inkoop van hooi, stro of voer moet je erop letten dat het juiste btw-tarief wordt gehanteerd. Dit is namelijk van belang om de btw correct terug te vragen in je aangifte. Ook bij de verkoop van goederen, zoals voer of foerage, moet je rekening houden met de btw-verhoging in je kostprijsberekeningen en marges. Dit kan betekenen dat je je verkoopprijzen moet aanpassen om je winstgevendheid te waarborgen.

Auteurs: Anne Kin, btw-adviseur bij aaff en Frank Rademaekers lid Vaksectie Recht namens aaff.

Afschrijving op erfpachtrecht toch mogelijk

Een ondernemer wil afschrijven op een tijdelijk erfpachtrecht dat hij zich heeft voorbehouden, bij verkoop van zijn grond aan een verzekeringsmaatschappij. Hij moest vier keer naar de belastingrechter om zijn gelijk te krijgen. 

De ondernemer heeft een gedeelte van zijn cultuurgrond onder voorbehoud van een 30-jarig erfpachtrecht, verkocht aan een verzekeringmaatschappij. Daarbij ontving hij een koopsom die gelijk is aan 70% van de vrije verkoopwaarde van de grond. Aan het einde van het erfpachtperiode kan hij kiezen tussen de grond kopen tegen 85% van de dan geldende vrije marktwaarde of opnieuw een uitgifte in erfpachtrecht.

Bij een koopsom in contanten van 70% van de vrije marktwaarde van de verzekeringsmaatschappij hebben het erfpachtrecht en het terugkooprecht samen kennelijk een waarde van 30% van de vrije marktwaarde van de grond. Als beide rechten een hogere waarde zouden hebben gehad, zou de verzekeringsmaatschappij minder betaald hebben en andersom.

De ondernemer redeneerde nu dat als bij verkoop 70% wordt ontvangen en bij terugkoop 85% moet betaald, dat hij 15% is “kwijtgeraakt”. Hij stelde dan ook dat de waarde van zijn erfpachtrecht (en terugkooprecht) aan het einde van de looptijd was gehalveerd (van 30% naar 15%).

De inspecteur is het hier niet mee eens. Hij stelt dat in de periode dat de ondernemer als erfpachter de grond is gaan gebruiken, de grond meer waard is geworden. Hierdoor is, aldus de inspecteur, het erfpachtrecht ook in waarde is gestegen. Deze tussentijdse waardestijging blokkeert volgens hem, de afschrijving op het erfpachtrecht.

In 2022 besliste de Hoge Raad in deze zaak, dat de ondernemer bij aanvang van het gebruik een schatting moet maken van de waarde van het erfpachtrecht aan het einde van de looptijd. Dit wordt de restwaarde genoemd. Als die geschatte restwaarde lager is dan de waarde bij aanvang, moet dit verschil gedurende de looptijd worden afgeschreven. Daarbij hoeft de ondernemer geen rekening te houden met tussentijdse waardeveranderingen van grond of erfpachtrecht. Hierop is een uitzondering: als de waardeverandering minimaal 30% of meer is en blijvend.

Of deze uitzondering op de hoofdregel zich heeft voorgedaan bij de ondernemer, moest nader onderzocht worden door Hof Den Bosch. De inspecteur probeerde met statistieken aannemelijk te maken dat de grond in waarde was gestegen. Hij stelde dat de grond in de eerste drie jaren van het erfpachtcontract 27% in waarde was gestegen. De rechter in Den Bosch was hier niet van onder de indruk. Allereerst was de waardestijging te laag: 27% en niet de vereiste 30%. Dat was immers het minimum dat de Hoge Raad in 2022 had aangegeven. Maar daarnaast vond de rechter dat van een waardestijging over de eerst drie jaren, niet vaststaat dat die blijvend is. Het erfpachtrecht had immers nog een resterende looptijd van 27 jaar. In die jaren kan er nog van alles met de waarde gebeuren.

De rechter gaf de ondernemer gelijk. Dit houdt in dat hij op zijn erfpachtrecht mag afschrijven.

Edwin Sloot, belastingadviseur, lid van de Vaksectie Recht VLB namens Flynth