Skip to content

VLB-reactie fiscalisten op internetconsultatie LBV

VLB Vaksectie Recht heeft gereageerd op de consultatie Landelijke beëindigingsvergoeding veehouderijlocaties (LBV). Onderstaand is de reactie van de vaksectie op de regeling en de toelichting opgenomen.

Reactie VLB – Vaksectie Recht, namens de fiscalisten

Inleiding

De Landelijke bedrijfsbeëindigingsregeling veehouderij locaties (hierna: LBV) is een regeling die specifiek gericht is op het behalen van de doelstellingen die aan de Nederlandse overheid zijn opgelegd in het kader van het terugdringen van de stikstofdepositie.

Overheidsingrijpen in de zin van artikel 3.54 twaalfde lid onderdeel c Wet IB 2001

Het doet de VLB deugd dat in de fiscale paragraaf bij de regeling aandacht wordt besteed aan de fiscale behandeling van de subsidieregeling en de regeling wordt aangemerkt als een vorm van overheidsingrijpen. Op deze wijze hebben agrarische ondernemers die gebruik maken van artikel 3.54 twaalfde lid onderdeel c Wet IB 2001, toegang tot artikel 3.64 juncto artikel 3.54 negende en tiende lid Wet IB 2001.

Gedeeltelijke staking en toepassing herinvesteringsreserve

In de regeling is onder de vereisten artikel 5 eerste lid onderdeel g, 3º LBV bepaald dat het deelnemende ondernemers niet is toegestaan om op een andere locatie dezelfde dierensoorten met productierechten te gaan houden.

Gemengde bedrijven binnen de agrarische sector bestaan veelal uit een veehouderij- en akkerbouwtak. Indien gemengde bedrijven een bedrijfstak afstoten dan kan men in beginsel geen nieuwe bedrijfstak opstarten naast de nog bestaande akkerbouwtak. Onder de gestelde vereisten kan evenmin geïnvesteerd worden in de eenzelfde bedrijfstak. Hierdoor ontstaat volgens de VLB een patstelling.

Immers bij het opstarten van een nieuwe bedrijfstak wordt in de ondernemingssfeer in de inkomstenbelasting de ondernemingsgrens overschreden. Artikel 3.64 Wet IB is bij de gedeeltelijke staking van een onderneming niet van toepassing. Hierdoor is en blijft het voor bepaalde groepen van veehouders onmogelijk om hun bedrijf om te schakelen en andere activiteiten buiten de veehouderij te ontplooien.

De staatssecretaris heeft bij besluit goedgekeurd dat het afstoten van een bedrijfstak niet tot een gedeeltelijke staking hoeft te leiden. Echter daarbij is de voorwaarde gesteld dat er in een reeds bestaande bedrijfstak moet worden geherinvesteerd. In de opvatting van de VLB is deze werkwijze in de uitvoering die thans voorligt, contraproductief. Dit knelpunt is in een eerdere fase in de politiek aan de orde gesteld hetgeen heeft geleid tot de motie Stoffer[1].

Aankoop landbouwgronden van pachtbedrijven

Ondernemers op pachtbedrijven komen bij de regeling in een lastige positie terecht. De verpachter/eigenaar is de contracterende partij als hij zijn pachtlocatie wil verkopen. Dit houdt in dat de betreffende ondernemer/pachter hierin indirect wordt betrokken. Verpachter en pachter dienen voorafgaand aan verkoop tot overeenstemming te komen op welke wijze de pachtontbinding vorm wordt gegeven.

Als sprake is van overheidsingrijpen dan heeft de pachter, onder omstandigheden, de mogelijkheid om de vergoeding voor de afstand van zijn pachtrecht onder de herinvesteringsreserve te rangschikken. Ook hierbij geldt dat voorkomen moet worden dat hier binnen de regeling onduidelijkheid over zou kunnen ontstaan.

Verkoop landbouwgronden: recht van eerste onderhandelingen overheid

In de regeling is opgenomen dat het eerste recht van aankoop van de landbouwgronden van betreffende ondernemer aan de overheid moet worden verstrekt. Dit kan in bepaalde situaties tot een naheffing van overdrachtsbelasting leiden bij de zittende ondernemer of eventueel zijn voorganger, indien bij de aankoop van deze landbouwgronden een beroep is gedaan op de toepassing van artikel 15 eerste lid onderdeel q WBR.

De vrijstelling wordt hier verleend onder voorwaarde dat de exploitatie van de landbouwgrond gedurende 10 jaar in een landbouwbedrijf wordt voortgezet. In afwijking daarvan blijft de vrijstelling ook van kracht indien de grond in het kader van overheidsbeleid aan de landbouw wordt onttrokken ten behoeve van ontwikkeling en instandhouding van natuur en landschap. De vraag is of de regeling dusdanig gelezen mag worden dat bij verkoop aan de provincie aan deze voorwaarde wordt voldaan?

Tot slot adviseert de VLB u in de toelichting op de regeling uitdrukkelijk te vermelden dat de grond die door de provincie c.q. gemeente wordt aangekocht voor de ontwikkeling en instandhouding van natuur en landschap (artikel 16 tweede lid LBV) plaatsvindt. Op deze wijze wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 15 eerste lid onderdeel q WBR.


[1] Motie Stoffer: Kamerstuk 35927 nr. 87 vergaderjaar 2020/2021 alsmede de appreciatiebrief van de staatssecretaris van Financiën d.d. 17 november 2021 kenmerk 2021-0000231677

Auteur: Bert van den Kerkhof, voorzitter Werkgroep fiscale aspecten stikstofrechten, adviseur van de Vaksectie Recht.