Skip to content

VLB-reactie bedrijfskundigen op consultatie MGA-2

VLB bedrijfskundigen verenigd in de Vaksectie Agro Bedrijfskunde hebben gereageerd op de consultatie Maatregel gerichte aankoop en beëindiging veehouderijen – tweede tranche (MGA-2). Onderstaand is de reactie van de vaksectie op de regeling opgenomen.

Reactie VLB, namens de Vaksectie Agro Bedrijfskunde

  • De vaksectie vindt dat er een juridische oplossing noodzakelijk is omdat het land op slot zit. De overheid lijkt de oplossing nu te zoeken in de opkoop van agrarische bedrijven. Volgens de vaksectie is dit dus niet het antwoord op de vraag wat het beste is voor de natuur en voor de agrarische sector, maar op welke manier de overheid de woningbouw, wegenaanleg en industrie weer van het slot af kan krijgen. De vaksectie voorziet dat de door de overheid gekozen oplossing voor een juridisch probleem niet zal werken en de zal leiden tot een toename van  procedures. Procedures die ook door boeren gevoerd zullen gaan worden, die jaren gaan duren en dus niet zullen bijdragen aan een beoogde oplossing op korte termijn. De vaksectie bepleit dat er duidelijkheid komt. Daarvoor behoeft de overheid twee stappen te zetten. Stap 1: Wat moet de agrarische sector doen om andere sectoren van het slot af te halen en stap 2: Wat gaat de agrarische sector doen om de natuur te verbeteren.  De vaksectie is van mening dat innovatie daar wel een belangrijke rol in moet hebben. Juist omdat de veehouderij met technische oplossingen een groot handelingsperspectief heeft. Hier voegt de vaksectie aan toe dat er momenteel weinig stimulering is tot nieuwe technische oplossingen.
  • De productierechten worden vergoed voor enkele veehouderijsectoren voor 85% en niet voor 100%. Dit geldt ook voor een ‘verplaatser’ waardoor deze agrarische ondernemer 15% van zijn productierechten verliest. De vaksectie geeft aan dat dit verlies aan productierechten gevolgen heeft voor de financierbaarheid van de verplaatsing.
  • De vaksectie bepleit om in de regeling ruimte te maken voor ‘gedeeltelijke afbouw’. Denk hierbij aan een bedrijf dat overgaat naar een biologische bedrijfsvoering in combinatie met stalaanpassingen. Een vermindering van uitstoot tot 75% is dan haalbaar, echter de agrarische ondernemer kan voor die 75% niet deelnemen aan deze regeling.
  • Bij toepassing van de MGA-1 regeling voor piekbelasters, met een drempelwaarde van gemiddeld 2 mol, moet de Aankoop-Calculator worden toegepast. De ervaring van de vaksectie is dat de Aankoop Calculator geen goede tool is. Dit omdat het gemiddelde lager wordt als er veel Natura2000-gebieden binnen 10 kilometer liggen. In de MGA-2 regeling wordt de vaste drempelwaarde van 2 mol (gemiddeld) losgelaten en komt er een waarde per gebied. De vaksectie vindt dit een verbetering, maar bepleit om de werking van de Aankoop Calculator nogmaals in heroverweging te nemen.
  • Aangegeven wordt dat 100% van de waarde wordt vergoed. Hierbij wordt uitgegaan van de getaxeerde waarde met een normentabel, afhankelijk van onder meer de leeftijd van de bedrijfsgebouwen en de m2. De vaksectie vindt dat hierbij niet of onvoldoende rekening wordt gehouden met het verdienvermogen van het bedrijf. Om van een 100% vergoeding te kunnen spreken zou dit aspect wel meegenomen moeten worden. De vaksectie wijst op bedrijven met oude stallen die intern compleet gemoderniseerd zijn (vaak met geleend geld), bij die bedrijven resulteert toepassing van de normentabel tot een te lage vergoeding. Dit blijkt ook uit de verhouding van de waarde ten opzichte van de verdiencapaciteit.
  • Gesproken wordt over een rangschikking op kostenefficiëntie, waarbij voorrang bij toewijzing voor bedrijven met het laagste subsidiebedrag per mol stikstofreductie, met een plafond per sector. De vaksectie stelt vast dat hierdoor ondernemers met een lagere rangschikking die voor de regeling willen opteren, afhankelijk zijn van andere aanvragers. Dit heeft voor deze ondernemers onduidelijkheid en onzekerheid tot gevolg over deelname aan de regeling. 
  • Aangrijpingspunt voor de regeling is stikstofdepositie van individuele veehouderijlocaties op overbelaste Natura2000-gebieden in Nederland. Gebruik wordt gemaakt van het Aerius-model, waarbij aantal en soort dieren en gebruikte huisvestingssystemen belangrijke uitgangspunten zijn. De vaksectie vraagt zich af hoe in dit verband wordt omgegaan met nieuwe inzichten in de effecten van verschillende huisvestingssystemen en mate van uitstoot.
  • Gesproken wordt over een uitzondering van de sloopverplichting, waarbij de gehandhaafde productiecapaciteit (oppervlakte) niet meetelt in de berekening van het waardeverlies. De vaksectie merkt op dat dit in de praktijk een fikse beperking van de (benodigde) subsidiebijdrage tot gevolg kan hebben. Dit speelt in een situatie waarin een gebouw blijft staan en verandert van ‘functie stal’ naar bijvoorbeeld ‘functie caravanstalling’ met een veel lagere verdiencapaciteit.
  • De subsidie wordt gebaseerd op 100% van de vastgestelde verkoopwaarde. De vaksectie merkt op dat zeer onzeker is, in hoeverre dit onder de huidige marktomstandigheden (geven de hoge inflatie en stijgende grondprijzen) wordt gerealiseerd. Dit plaatst vraagtekens bij de beoogde aantrekkelijkheid van de regeling.
  • Voor de activiteiten die op een locatie worden toegestaan en eventuele wijzigingen hierin, is de ondernemer afhankelijk van provinciaal en gemeentelijk beleid. In relatie tot flankerend beleid, wordt de termijn voor het aanpassen van de omgevingsvergunning verlengd naar 6 maanden (ten opzichte van de termijn van 8 weken, zoals deze gold bij de beëindigingsregeling voor varkenshouderij, Srv). De vaksectie heeft de ervaring dat soms een langere termijn nodig is. Deze voorwaarde geeft onzekerheid voor de ondernemer en kan de keuze om deel te nemen aan de regeling in negatieve zin beïnvloeden.

Auteur: VLB-Leden Vaksectie Agro Bedrijfskunde