Skip to content

VLB zoekt naar oplossingen voor eisen data zorglandbouw

Door de invoering van de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) moeten alle zorgaanbieders (en dus ook zorgboerderijen) vanaf boekjaar 2022 hun financiële jaarverantwoording publiceren. De deadline is 1 juni van het opvolgend jaar.

De deadline van 1 juni bleek voor veel zorgaanbieders die sinds 2022 onder de Wtza vallen, niet haalbaar. Daarom geldt er een overgangsregeling: over boekjaar 2022 krijgen zij uitstel tot 31 december 2023 en voor boekjaar 2023 tot 1 oktober 2024. Vanaf boekjaar 2024 geldt de deadline van 1 juni van het opvolgend jaar. Voor zorgaanbieders die al voor eerdere jaren moesten publiceren én voor in 2022 nieuw gestarte zorgaanbieders, blijven de oorspronkelijke deadlines staan.

Dubbele financiële boekhouding

Er is niets mis met het bieden van transparantie van de financiële cijfers van de zorg. Echter zeggen de cijfers van het reguliere agrarische bedrijf, zoals bijvoorbeeld de grondpositie en de financiering hiervan, niets over de kwaliteit van de geleverde zorg. Om voor de zorgfinanciers zinvolle cijfers op te stellen, is het nodig dat voor zorgboeren een dubbele financiële boekhouding en jaarverantwoording wordt opgesteld. De Wtza zadelt zorgboeren dus op met meer werk en hogere kosten.

Concurrentiegevoelige informatie

Veel zorgboeren met een gecombineerd bedrijf zijn niet blij met de publicatieverplichting van hun jaarcijfers. Zij moeten immers de cijfers van het totale bedrijf publiceren en geven daarmee concurrentiegevoelige informatie prijs. Voor deze publicatieplicht is het noodzakelijk dat deze cijfers op een uniforme wijze gerapporteerd worden. Het voordeel van op een uniforme manier van rapporteren, is dat er ook gebenchmarkt kan worden. De VLB gaat samen met de Federatie Landbouw en zorg (FLZ) aan de slag om in de vorm van een pilot meer inzicht in een benchmark te krijgen.

Werken aan een oplossing

Om de zorglandbouwbranche te ondersteunen, wordt er hard gewerkt aan een oplossing. De specialisten onderzoeken de mogelijkheden om alleen het aandeel van de zorgtak uit de complete boekhouding te halen. Zij houden daarbij rekening met de fiscale (on)mogelijkheden en de manier waarop de cijfers vervolgens in de jaarrekening verwerkt kunnen worden. Niet alleen kunnen zorgboeren dan uitsluitend de cijfers van hun zorgtak publiceren, ook wordt dan de benchmark beter. Een zorgboer kan daarin zien hoe zijn eigen bedrijf in vergelijking met een andere periode gepresteerd heeft. Ook kan hij zijn eigen cijfers vergelijken met het branchegemiddelde. Op deze manier kunnen de verplichtingen die volgen uit de wetgeving, omgezet worden in iets moois waar de ondernemer zelf ook iets aan heeft.

Aandachtspunt

Om niet hun gehele financiële jaarcijfers te hoeven publiceren, overwegen ondernemers vaak een bv of een andere entiteit op te richten voor hun zorgtak om zo deze activiteiten te kunnen scheiden. Dit is niet altijd verstandig, omdat dit allerlei juridische en fiscale gevolgen heeft. Belastingadviseurs bespreken vooraf of dit zinvol is.

Auteurs: Ineke Couwenberg lid Vaksectie Agro Bedrijfskunde is samenwerking met Urban Luijkx, adviseur zorglandbouw bij ABAB.

VLB Inspiratiesessie 2023

“Wat is het perspectief van de landbouw in de gebiedsgerichte processen?”

Op 27 september 2023 organiseerde de VLB, vaksectie agrobedrijfskunde, een inspiratiesessie met en voor de bedrijfskundig adviseurs werkzaam bij Alfa, ABAB, Flynth en Countus. Het onderwerp was “Wat is het perspectief van de landbouw in de gebiedsgerichte processen?”

Na een welkomstwoord door de voorzitter van de vaksectie, Hans de Bie, verzorgde Lubbert van Dellen namens de VLB de eerste presentatie. Hij schetste de stikstofsituatie in Nederland en gaf daarmee een goed beeld van de opgave waar Nederland voor staat. Lubbert besprak vervolgens de regelingen waar ondernemers gebruik van kunnen (gaan) maken en maakte de vertaalslag naar de adviespraktijk; welke keuzemogelijkheden heeft de agrarisch ondernemer in het kader van de landbouwtransitie. Dit niet alleen in het kader van het stikstofbeleid maar ook in die van de klimaatopgave.

Frank van Marle werkzaam bij de provincie Overijssel nam de zaal mee in de kerndoelen van het Provinciaal Programma Landelijk Gebied (PPLG) en de gebiedsgerichte aanpak. Het is een gecombineerde aanpak met vier sporen: grondgebonden melkvee, gebiedsgerichte opgaven, bedrijfs- en ketengerichte maatregelen en een vitaal platteland met hechte gemeenschappen. Hij benadrukte dat agrarische ondernemers elkaar op moeten zoeken om gezamenlijk de gebiedsgerichte opgaven te kunnen realiseren.

René Veldman werkzaam bij Rabobank Nederland verzorgde de derde en laatste presentatie van de inspiratiesessie. Hij lichtte de visie toe van de Rabobank op de financiering van de duurzame landbouw. Die stoelt op drie bouwstenen, te noemen: (1) sectorvisies 2040 voor zes agrarische sectoren, (2) een bestendigheidsmatrix en (3) proposities om ondernemers te ondersteunen in de transitie. Hierbij spelen belangrijke thema’s als stikstof, water, biodiversiteit/natuur en klimaat een grote rol. René maakte hierbij ook een link naar de gebiedsopgaven wat goed aan sloot op de presentatie van Frank van de provincie Overijssel.

Het totale programma gaf de adviseurs stof tot nadenken en veel informatie over strategische thema’s. Thema’s die de adviseurs vanaf morgen in de adviespraktijk kunnen toepassen. Want is de huidige bedrijfsvoering wel de toekomstige bedrijfsvoering voor deze agrarische ondernemer?.

Vragen en antwoorden fiscale gevolgen LBV en LBVplus gepubliceerd

De uitkoopregelingen LBV en LBVplus zijn op 3 juli 2023 opengesteld en op 4 juli zijn de Vragen & Antwoorden fiscale gevolgen LBV en LBVplus gepubliceerd. Doel ervan is vooraf duidelijkheid te geven aan de veehouder over de fiscale en daarmee ook over de financiële gevolgen van deelname.

Zie hier voor de Vragen en antwoorden fiscale aspecten LBV

Zie hier voor Vragen en antwoorden fiscale aspecten LBVplus

De Vragen en Antwoorden zijn binnen een werkgroep tot stand gekomen. De Werkgroep Stikstofrechten is ingesteld door het Platform Landbouw en is samengesteld met vertegenwoordigers van LTO/VLB enerzijds en met vertegenwoordigers van de Belastingdienst, het Ministerie van Financiën en het Ministerie van LNV anderzijds. Voorzitter van de werkgroep is Frank Rademaekers, lid van de Vaksectie Recht van de VLB. Over veel vragen en antwoorden is consensus. Echter over de antwoorden op de onderstaande (drie) vragen lopen de visies uiteen. Hieronder wordt hierop ingegaan.

  1. Waardedaling bouwblok. Vraag 5. Minfin/BD houdt vast aan haar eigen visie, gaat niet mee in de visie van de VLB dat een gedeelte van de vergoeding toegerekend kan worden aan een waardedaling van het  bouwblok. Een waardedaling  kan zich onder bepaalde voorwaarden voordoen, namelijk: als de locatie niet  interessant is, er geen alternatieve aanwending mogelijk is of de gemeente niet wil meewerken aan andere bestemming. Dan muteert het bouwblok in cultuurgrond met de daarbij behorende waardedaling,  te denken aan een waardevermindering van € 15 per m2 (als bouwblok) naar € 8 per m2 (als cultuurgrond).  Het verlies zou met een taxatie zichtbaar kunnen worden gemaakt. In de visie van de VLB zou het verlies verrekend moeten worden met de opbrengst uit de  subsidie. In de visie van  Minfin/BD is de subsidie belast en is de waardedaling van de grond niet aftrekbaar omdat die onder de  landbouwvrijstelling valt. LTO/VLB hoopt dat de politiek dit aandachtpunt gaat oppakken.
  2. Verruiming van de herinvesteringsreserve > die is aangekondigd en ziet op de situatie dat er sprake is van een gedeeltelijke bedrijfsbeëindiging. In de huidige systematiek van de wet kan een herinvesteringsreserve alleen gebruikt worden voor investering in het bestaande bedrijf. In de systematiek van de wet die gaat komen (aangekondigd in de Voorjaarsnota) mag de HIR ook worden gebruikt in een nieuwe tak of nieuw bedrijf. Een voorbeeld: stel een agrariër heeft een bedrijf bestaande uit een varkenshouderij en een akkerbouwbedrijf. De agrariër stopt met de varkenshouderij, dan kan de HIR onder de huidige systematiek alleen worden ingezet voor een investering in het akkerbouwbedrijf maar onder de nieuwe systematiek daarnaast ook voor een geheel nieuwe tak, bijvoorbeeld een horecatak. Knelpunt >vraag 6 De termijn van herinvestering is in dit geval maar 12 maanden en dat is erg kort. Op het moment dat er al winst moet worden genomen op de productierechten nadat ze zijn ingetrokken, dat zal op het moment zijn nog gesloopt moeten gaan worden, dan is de 12 maands-termijn erg belemmerend. LTO/VLB heeft gepleit het 12-maandstermijn in te laten gaan op het moment dat de sloop helemaal is afgerond (met een formeel bericht aan RVO) maar dit vond gehoor bij Minfin. Om die reden zijn in de Q & A twee visies opgenomen. Opgemerkt wordt dat in de praktijk de 12maandstermijn verlengd kan worden. Er moet wel om verlenging worden gevraagd, wat een  administratieve lastenverzwaring inhoudt. Bovendien heeft de agrariër de medewerking van de inspecteur nodig en daarbij wordt opgemerkt dat er inspecteurs zijn die vinden dat de agrariër steeds hetzelfde vervangingsvoornemen moet hebben. Ofwel de landbouwer moet al aan het begin van het traject van deelname aan de uitkoopregeling weten welke herinvestering hij gaat plegen, terwijl het goed denkbaar is dat de landbouwer pas later een concreet plan heeft of pas later zijn plan (en vergunningen) kan vormgeven. De BD laat de termijn van 12 maanden starten op het moment van winst nemen; dat is v.w.b. de productierechten, op het moment dat de productierechten zijn ingetrokken en v.w.b. de gebouwen, op het moment dat de gebouwen gesloopt zijn.
  3. Vrijstelling overdrachtsbelasting bij een bedrijfsopvolging in fasen> vraag 11 b. Veehouders en hun adviseurs moeten opletten daar waar er de afgelopen 12 jaar voor de overdrachtsbelasting de vrijstelling ouders-kinderen is toegepast (artikel 15 1 b WBRv) in het kader van een (gedeeltelijk) bedrijfsoverdracht. Minfin/BD gaat ervan uit dat de bedrijfsopvolging in fasen wordt ‘afmaakt’. Ook als de veehouder(s) na 11 jaar besluit(en) deel te nemen aan de LBV, dan stelt Minfin/BD dat de bedrijfsopvolging niet wordt afgemaakt. En dit zou in de visie van Minfin/BD een naheffing overdrachtsbelasting rechtvaardigen; de de naheffingstermijn bij een bij economische eigendomsoverdracht is 12 jaar. De naheffing is destijds ingevoerd als anti-misbruik bepaling v.w.b. economische eigendomsoverdracht; de situatie die zich voordoet in het kader van deelname aan de LBV(plus) is een totaal andere. Om de onrechtvaardigheid van deze naheffing te onderstrepen kan deze situatie worden geplaatst tegenover die dat (stel) 1,5  jaar geleden het bedrijf (in een keer volledig) is overgedragen want dan zijn er geen problemen t.a.v. artikel 15 1 b.

De staatsecretaris heeft openheid gegeven over de wijze waarop zijn visie tot stand is gekomen. Zie hier. Open staat of de politiek nog haar stempel zal gaan drukken op de Vragen en antwoorden en/of de rechter dit in een later stadium zal gaan doen. Maar vooralsnog zal de veehouder die overweegt om deel te nemen aan de LBV(plus) veel steun hebben aan de Vragen en antwoorden waarover consensus is.

Bernadette Roos, secretaris VLB