VLB bedrijfskundigen verenigd in de de Vaksectie Agro Bedrijfskunde hebben gereageerd op de consultatie Landelijke beëindigingsvergoeding veehouderijlocaties (LBV). Onderstaand is de reactie van de vaksectie op de regeling en de toelichting opgenomen.
Reactie VLB, namens de Vaksectie Agro Bedrijfskunde
- Een belangrijke vraag bij de LBV is hoe de drempelwaarde van 50 mol wordt bepaald. Daarvoor wordt een AERIUS-tool ontwikkeld. Zolang de vaksectie niet over de tool beschikt kan de vaksectie niet beoordelen of die drempelwaarde een voor de agrarische ondernemer een struikelbok is om gebruikt te kunnen maken van de regeling. De vaksectie leest in de toelichting niet op welke wijze de 50 mol wordt bepaald. De vaksectie leest in de toelichting wel dat er naar schatting 10.000 bedrijven aan die drempelwaarde kunnen voldoen. De vaksectie daarentegen schat het aantal bedrijven met 50 mol belasting op een lokaal natuurgebied aanzienlijk lager in.
- In de LBV is een beroepsverbod opgenomen. De vaksectie stelt vast dat dit een beperking is voor deelname aan de regeling. De ondernemers die voldoen aan de drempelwaarde zijn ook vaak ondernemers die door willen met hun bedrijf en daarvoor ook bereid zijn om te verplaatsen. Een beroepsverbod blokkeert dit. Deze ondernemers zullen daarom niet aan de regeling mee gaan doen.
- Aangegeven wordt dat 100% van de waarde wordt vergoed. Hierbij wordt uitgegaan van de getaxeerde waarde met een normentabel, afhankelijk van onder meer de leeftijd van de bedrijfsgebouwen en de m2. De vaksectie vindt dat hierbij niet of onvoldoende rekening wordt gehouden met het verdienvermogen van het bedrijf. Om van een 100% vergoeding te kunnen spreken zou dit aspect in de optiek van de vaksectie wel meegenomen moeten worden. De vaksectie wijst op bedrijven met oude stallen die intern compleet gemoderniseerd zijn (vaak met geleend geld), bij die bedrijven resulteert toepassing van de normentabel tot een te lage vergoeding. Dit blijkt ook uit de verhouding van de waarde ten opzichte van de verdiencapaciteit.
- Gesproken wordt over een rangschikking op kostenefficiëntie, waarbij voorrang bij toewijzing voor bedrijven met het laagste subsidiebedrag per mol stikstofreductie, met een plafond per sector. De vaksectie stelt vast dat hierdoor ondernemers met een lagere rangschikking die voor de regeling willen opteren, afhankelijk zijn van andere aanvragers. Dit heeft voor deze ondernemers onzekerheid tot gevolg over deelname aan de regeling.
- Aangrijpingspunt voor de regeling is stikstofdepositie van individuele veehouderijlocaties op overbelaste Natura2000-gebieden in Nederland. Gebruik wordt gemaakt van het Aerius-model, waarbij aantal en soort dieren en gebruikte huisvestingssystemen belangrijke uitgangspunten zijn. De vaksectie vraagt zich af hoe in dit verband wordt omgegaan met nieuwe inzichten in de effecten van verschillende huisvestingssystemen en mate van uitstoot.
- Gesproken wordt over een uitzondering van de sloopverplichting, waarbij de gehandhaafde productiecapaciteit (oppervlakte) niet meetelt in de berekening van het waardeverlies. De vaksectie merkt op dat dit in de praktijk een fikse beperking van de (benodigde) subsidiebijdrage tot gevolg kan hebben. Dit speelt in een situatie waarin een gebouw blijft staan en verandert van ‘functie stal’ naar bijvoorbeeld ‘functie caravanstalling’ met een veel lagere verdiencapaciteit.
- De subsidie wordt gebaseerd op 100% van de vastgestelde verkoopwaarde. De vaksectie merkt op dat zeer onzeker is, in hoeverre dit onder de huidige marktomstandigheden (geven de hoge inflatie en stijgende grondprijzen) wordt gerealiseerd. Dit plaatst vraagtekens bij de beoogde aantrekkelijkheid van de regeling.
- Voor de activiteiten die op een locatie worden toegestaan en eventuele wijzigingen hierin, is de ondernemer afhankelijk van provinciaal en gemeentelijk beleid. In relatie tot flankerend beleid, wordt de termijn voor het aanpassen van de omgevingsvergunning verlengd naar 6 maanden (ten opzichte van de termijn van 8 weken, zoals deze gold bij de beëindigingsregeling voor varkenshouderij, Srv). De vaksectie heeft de ervaring dat soms een langere termijn nodig is. Deze voorwaarde geeft onzekerheid voor de ondernemer en kan de keuze op deel te nemen aan de regeling in negatief zin beïnvloeden.
- Artikel 1, diersoorten met productierechten: hier wordt gesproken over melkvee. De vaksectie geeft aan dat ook voor vleesvee fosfaatrechten vereist zijn.
- De vaksectie vraagt zich af of de agrarische ondernemer voor het vleesvee gedeelte van het bedrijf deel kan nemen aan de beëindigingsregeling.
- Artikel 5.1.e: Een andere activiteit verrichten op de locatie is toegestaan, mits de stikstofemissie maximaal 15% is van emissie vóór de sluiting.
- De vaksectie zou willen vernemen op welke basis dit wordt getoetst bij PAS melders: (optie a) 15% van de PAS-melding, of (optie b) 15% van hun oude NB-vergunning, of (optie c) 15% van de uitstoot van het vee.
- Artikel 5.1.e. Deze vormt onderdeel van fase 2 van de aanvraag. Uit dit artikel blijkt dat de NB-vergunning ingetrokken moet zijn, of aangepast. De termijn die hier voor staat is 12 maanden. Als een andere activiteit op het erf voortgezet wordt, moet een wijzigingsverzoek ingediend worden.
- De vaksectie vraagt zich af hoe hier mee wordt om gegaan als het proces door de provincie of door bezwaren uitgesteld wordt.
- De vaksectie stelt voor dat de termijn verlengd kan worden in het geval de gewijzigde vergunning niet binnen 12 maanden aan de aanvrager wordt afgegeven.
- Artikel 5.1.h. en 5.2: Gebouwen worden niet vergoed als ontheffing verleend wordt van de sloop.
- De vaksectie merkt op dat het rendement bij alternatieve aanwending van de gebouwen mogelijk lager is dan bij voortzetting van het huidige gebruik.
- De vaksectie vraagt zich af of hier een compensatie voor wordt gegeven en artikel 7.b hierop duidt. (artikel 7.b: er is wel ‘waarde verlies’). In de optiek van de vaksectie is de optie om de stallen te laten slopen en een nieuwe loods te bouwen in het kader van circulariteit niet wenselijk.
- Artikel 6.1: In de regeling wordt gesproken over 3 jaar voorafgaand onafgebroken gebruik van de productiecapaciteit.
- De vaksectie merkt op dat deze termijn niet overeenstemt de termijn die in de toelichting is opgenomen. In de toelichting is de termijn van 5 jaar opgenomen.
- Artikel 6.2: Hoe om te gaan met PAS melders?
- De vaksectie vraagt zich af of deze bedrijven voldoen aan alle wettelijke vereisten om deel te kunnen nemen aan de regeling. En zo niet, of deze bedrijven toch aan de regeling kunnen deelnemen.
- Artikel 6.2. In de toelichting wordt gemeld dat als niet voldaan is aan de cross compliance, de subsidie gekort kan worden. Een korting kan opgelegd worden als gevolg van een controle gedurende het proces.
- De vaksectie geeft aan dat een korting grote gevolgen kan hebben voor de financiële positie van de ondernemer en bepleit dat de ondernemer in dit geval zijn keuze om deel te nemen aan de regeling mag heroverwegen.
- De vaksectie zou willen weten of een ondernemer zijn aanvraag kan intrekken nadat de modelovereenkomst (artikel 5.1.g) is ondertekend. Is het de veehouder toegestaan deze overeenkomst eenzijdig op te zeggen?
- Artikel 16, lid 2. Binnen 6 weken.
- De vaksectie vraagt zich af de termijn van 6 weken aanvangt na de ontvangstdatum van de kennisgeving, of 6 weken na de verzenddatum van de kennisgeving.
- Artikel 20: Vaststelling van de subsidie. De toelichting vermeldt dat dit binnen 13 weken na de “openstellingsperiode” moet. De vaksectie vraagt zich af dit juist is.
Wageningen, 10 juni 2022, Vaksectie Agro Bedrijfskunde