Skip to content

VLB-reactie fiscalisten op consultatie MGA-2

VLB Vaksectie Recht heeft gereageerd op de consultatie Maatregel Gericht Aankoop en beëindiging veehouderijen -tweede tranche (MGA-2). Onderstaand is de reactie van de vaksectie op de regeling en de toelichting opgenomen.

Reactie VLB – Vaksectie Recht, namens de fiscalisten

Inleiding

De Regeling provinciale aankoop en beëindiging veehouderijen nabij natuurgebieden tranche 2 (hierna: Maatregel Gerichte Aanpak kortweg: MGA-2) is een regeling die specifiek is gericht op het behalen van de doelstellingen die aan de Nederlandse overheid zijn opgelegd in het kader van Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn, Kaderrichtlijn Water (KRW) en het Verdrag van Parijs.

Voorafgaand aan de publicatie van het concept MGA-2 dat ter consultatie is voorgelegd, heeft de Minister voor Natuur en Stikstof in haar brief van 1 april 2022[1] gesteld dat als een minnelijke aankoop door de provincie te weinig oplevert, zij dwingendere maatregelen zoals onteigening in zal zetten.

Op basis van bovenstaande uitgangspunten geeft de VLB de wetgever in overweging om bij een aankoop van de provincie die in het kader van deze regeling plaatsvindt, in fiscale zin artikel 3.54 twaalfde lid letter a of b Wet inkomstenbelasting van toepassing te verklaren. Derhalve adviseert de VLB om in een fiscale paragraaf bij deze regeling uitdrukkelijk een dergelijke aanwijzing in de toelichting bij de regeling op te nemen. Hoewel de regeling MGA-2 op bepaalde punten afwijkt van de subsidieregeling Landelijke beëindiging veehouderijlocaties voor stikstofreductie, is de doelstelling van beide regelingen vergelijkbaar.

Overheidsingrijpen in de zin van artikel 3.54 twaalfde lid onderdeel a en b Wet IB 2001

Bij bestudering van de regeling sluit in het bijzonder artikel 3.54 twaalfde lid onderdeel b Wet IB 2001 aan bij hetgeen er in dagelijkse praktijk gebeurt. De reden voor de provincie om tot aankoop over te gaan is immers gericht op de ruimtelijke ordening, natuur en milieu. Besluiten met betrekking tot veehouderijen door de landelijke overheid, de provincie c.q. gemeenten met betrekking tot gebieden in een straal van 25 kilometer rondom Natura 2000-gebieden zijn immers ingegeven door het feit dat de stikstofdepositie in deze gebieden moet worden ingeperkt.

Op basis van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn worden rondom Natura 2000 gebieden regelmatig besluiten genomen om de stikstofdepositie in te perken teneinde overbelasting te voorkomen. Dergelijke besluiten zijn van invloed op de uitbreidingsmogelijkheden van de veehouderij. Een dergelijke uitleg sluit ook aan bij de uitleg van het begrip overheidsingrijpen in paragraaf 6: Vormen van overheidsingrijpen in het Verzamelbesluit inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting, herinvesteringsreserve medio oktober 2015.

Hierin wordt gesteld dat, gelet op de beoogde verruiming van het begrip overheidsingrijpen, er geen reden is om de begrippen ruimtelijke ordening, natuur of milieu beperkt uit te leggen. Naast de in besluit genoemde besluiten inzake ruimtelijke ordening, natuur of het milieu, kunnen ook tal van andere besluiten en (sanerings-)regelingen onder die omschrijving worden gerangschikt.

Door bij de invoering van de MGA-2 duidelijkheid te verschaffen met betrekking tot de fiscale aspecten van een verkoop aan de provincie, wordt voor veehouders één van de bezwaren om met de provincie tot overeenstemming te komen over de verkoop van de bedrijfsgebouwen en de inlevering van productierechten, weggenomen.

Anderzijds zou er ook voor gekozen kunnen worden om deelname aan de MGA-2 aan te laten sluiten bij artikel 3.54 twaalfde lid onderdeel a Wet IB 2001: ‘de redelijke verwachting dat de bedrijfslocatie op termijn gezien de stringente regelgeving wordt opgekocht door een publiekrechtelijke rechtspersoon.’ Uitgaande van de doelstelling van de regeling en uitspraken van de Minister van Natuur en Stikstof past een dergelijke uitleg in de lijn die de veehouder mag verwachten.

De toepassing van artikel 3.54 twaalfde lid c Wet IB is in eerste instantie niet aan de orde. Dit zou echter anders zijn als de regeling evenals de Landelijke regeling beëindiging veehouderij

aangemerkt wordt als overheidsingrijpen en de regeling derhalve zou worden opgenomen in artikel 12a Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001.

Gedeeltelijke staking en toepassing herinvesteringsreserve

Gemengde bedrijven binnen de agrarische sector bestaan veelal uit veehouderij- en akkerbouw. Indien gemengde bedrijven een bedrijfstak afstoten, dan kan men in beginsel geen nieuwe bedrijfstak meer opstarten naast de nog bestaande activiteit. Bij het opstarten van een nieuwe bedrijfstak wordt in de ondernemingssfeer in de inkomstenbelasting immers de ondernemingsgrens overschreden.

Artikel 3.64 Wet IB geldt niet bij een gedeeltelijke staking van een onderneming. Dit houdt in dat het voor bepaalde groepen van veehouders onmogelijk is om bedrijfsactiviteiten buiten de veehouderij te ontplooien. De staatssecretaris heeft weliswaar goedgekeurd dat het afstoten van een bedrijfstak niet tot een gedeeltelijke staking hoeft te leiden, maar stelt daarbij wel de voorwaarde dat er in een reeds bestaande bedrijfstak dient te worden geherinvesteerd. In de opvatting van de VLB werkt dit contraproductief in de uitvoering van de regeling die thans voorligt. Dit knelpunt is in een eerdere fase in de politiek aan de orde gesteld hetgeen heeft geleid tot de motie Stoffer[2].

Aankoop landbouwgronden

In de regeling is opgenomen dat de provincie ook de landbouwgronden van de betreffende ondernemer koopt. Dit kan in een aantal situaties tot een naheffing van overdrachtsbelasting leiden bij de zittende ondernemer of eventueel zijn voorganger, indien bij de aankoop een beroep is gedaan op de toepassing van artikel 15 eerste lid onderdeel q WBR. De vrijstelling wordt hier verleend onder voorwaarde dat de exploitatie van de landbouwgrond gedurende 10 jaar in een landbouwbedrijf wordt voortgezet. In afwijking daarvan blijft de vrijstelling ook van kracht indien de grond in het kader van overheidsbeleid aan de landbouw wordt onttrokken ten behoeve van ontwikkeling en instandhouding van natuur en landschap.

De VLB adviseert u om in de toelichting van de regeling op te nemen dat de grond die door de provincie wordt aangekocht in beginsel is bedoeld voor gebruik als ruilgrond  met betrekking tot transacties bij andere agrarische bedrijven dan wel de ontwikkeling en instandhouding van natuur en landschap. Op deze wijze wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 15 eerste lid onderdeel q WBR.

Anderzijds zou de sector ook voldoende zijn geïnformeerd indien bij de toepassing van artikel 15 eerste lid onderdeel c WBR de voornoemde naheffingstermijn van 10 jaar terzijde wordt geschoven.

Aankoop landbouwgronden van pachtbedrijven

Ondernemers op pachtbedrijven komen bij toepassing van de regeling in een lastig parket als de verpachter zijn pachtlocatie wil verkopen. Indien sprake is van overheidsingrijpen heeft de pachter onder omstandigheden de mogelijkheid om de vergoeding voor de afstand van zijn pachtrecht onder de herinvesteringsreserve te brengen. Die mogelijkheid ontbreekt als er bij verkoop aan de provincie op basis van de MGA tweede tranche geen sprake is van overheidsingrijpen.

Samenvattend

De VLB geeft in overweging om bij de toelichting op de regeling een fiscale paragraaf op te nemen waarin bovengenoemde aspecten worden benoemd.


[1] Hoofdlijnen van de gecombineerde aanpak van natuur, water en klimaat in het landelijk gebied, en van het bredere stikstofbeleid

[2] Motie Stoffer: Kamerstuk 35927 nr. 87 vergaderjaar 2020/2021 alsmede de appreciatiebrief van de staatssecretaris van Financiën d.d. 17 november 2021 kenmerk 2021-0000231677

Auteur: Bert van den Kerkhof, voorzitter Werkgroep fiscale aspecten stikstofrechten en adviseur van de Vaksectie Recht