Skip to content

Bert van den Kerkhof : ‘Sector heeft landbouwvrijstelling hard nodig’

Al decennia wordt er gesproken over het afschaffen van de landbouwvrijstelling, omdat de regeling geen doel zou dienen. Recent verscheen een rapport met wederom deze aanbeveling. Volgens belastingadviseur Bert van den Kerkhof dient de regeling wel degelijk een doel. Doorhalen maakt bedrijfsopvolging moeilijker, zeker nu banken steeds strakkere normen hanteren, het sectorbelang is juist nu groot.

Afschaffen van de landbouwvrijstelling (LBV) stimuleert potentiele stoppers eerder te stoppen. Potentiele stoppers zullen niet afwachten tot de regeling vervalt en overnemers zullen vaker van overname afzien als gevolg van het lage rendement en de oplopende kosten voor de financiering. Daarmee gaat veel geld de sector uit, het blijft achter bij de stopper zonder opvolger en de belastingdienst. De blijvers die hun areaal grond uit willen breiden moeten dat geld weer gaan financieren. Dat is al lastig en wordt zonder de LBV alleen maar lastiger.

Vreest u veranderingen van de LBV binnen afzienbare termijn? De Algemene Rekenkamer vindt dat de regeling geen doel meer dient en somt oordelen van commissies op die deze conclusie eerder trokken. De conclusies en aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer zeggen me weinig. De verschillende commissies redeneren vanuit een onderbuikgevoel zonder dat er echt onderzoek aan ten grondslag ligt. Als blijkt dat een regeling niet langs het toetsingskader is gelegd, betekent dat nog niet dat de regeling geen doel meer dient. In 1982 werd de discussie over de landbouwvrijstelling binnen de politiek al gevoerd. In 1986 werden de regels gewijzigd, maar die konden nog makkelijk omzeild worden op een wijze die je geen adviseur hoeft uit te leggen. In 2001 kwam er een wetswijziging, daarmee was dat omzeilen afgelopen. Sindsdien dient de LBV een zuiver doel: over inflatiewinst op landbouwgrond wordt geen belasting geheven. De vrijstelling voor het erfperceel, dus de ondergrond van de agrarische bedrijfsgebouwen, kan ik nog begrijpen. Als een MKB-ondernemer een perceel met gebouwen met winst verkoopt, is dat belast. Dat deze winst voor landbouwers onbelast is, is moeilijk uit te leggen.
Over de rapportage van de Algemene Rekenkamer zijn al Kamervragen gesteld. Demissionair Minister Schouten heeft daarop geantwoord dat het sectorbelang van de LBV wel degelijk aanwezig is. Ik vind dat nu eerst gerekend moet worden, de accountants, de banken en de agrariërs zelf moeten daarbij betrokken worden. Maak eerst inzichtelijk wat wegvallen van de regeling betekent voor bedrijven die worden voortgezet, op basis van werkelijke data. Er is nu in de omgekeerde volgorde gewerkt, eerst zijn conclusies getrokken en nu moet het rekenwerk nog gedaan worden.

Waarom trekt u juist nu aan de bel?
De sector kent veel problemen op dit moment en het rendement is laag. Dergelijke kwesties groot uitmeten veroorzaakt nog meer onrust. Dat is niet wenselijk, maar er moet nu wel collectief worden ingezet op behouden van de
regeling. Er zijn al zoveel faciliteiten weggevallen, maar de sector heeft ze nodig.

Vindt u ook dat de Minister de LBV niet voldoende onderbouwd heeft?
Daar is moeilijk te zeggen, voor de onderbouwing van het doel van een regeling zijn specifieke kaders aangegeven. Als die kaders bij een onderzoek niet worden gevolgd, is een regeling onderbouwen binnen de toetsingskaders een lastig verhaal. Bovendien, deze Minister heeft met nogal wat zware dossiers te kampen. Dat de onderbouwing van de LBV niet boven aan de agenda heeft gestaan, daar is in mijn optiek niet alles op aan te merken.

Vindt u dat de LBV degelijk onderbouwd zou kunnen worden?
Ja, wel degelijk. Het gebruik van grond om voedsel te produceren is ten opzichte van andere aanwendingen uniek. Alleen de landbouw gebruikt grond met dat doel en de rendementen in de landbouw zijn laag omdat we veilig en goedkoop voedsel willen hebben. Bedrijfseconomisch is grond daardoor lang niet zoveel waard als wat er voor betaald wordt. Het is niet de landbouw zelf die de prijs opdrijft waardoor de verhouding tussen bedrijfseconomische waarde en vrije verkoopwaarde volledig zoek is geraakt. Dat is de prijsdruk op de grond vanuit andere bestemmingen; bouwen, natuur en energie. Zonder de LBV heeft de landbouw op termijn geen kans meer om grond te kopen.
Welke landbouwer kan dat vandaag nog? Iemand die is uitgekocht of iemand die historisch al heel veel grond heeft en alleen tegen marginale kosten rekent. Om te oordelen over de rechtvaardigheid van de regeling moet niet worden gekeken naar stoppende landbouwers. ‘Die kunnen wel belasting betalen’ stelt men. Dat klopt ook, als ze de grond verkopen. Vaak dragen ze het bedrijf echter over. Als de overdrager ook over de inflatiewinst op de grond belasting
moet betalen, gaat de overnamesom omhoog. Dat resulteert in hogere financieringsbehoeften en dus lagere rendementen. Sinds de BASEL III-richtlijnen, en straks met BASEL IV, kijken banken niet alleen nog naar onderpand, maar steeds meer naar rendement. Het wegvallen van de LBV zal dus ook in hogere rentes resulteren met als gevolg een nog lager rendement. Financieren is al moeilijk in de agrarische sector en zonder de LBV zal er enkel meer gefinancierd moeten worden. Wegvallen van de LBV zou de sector uitmergelen.

Wat vindt u van de ramingen voor de schatkist bij wegvallen van de LBV (500 tot 700 miljoen)?
Er wordt in Nederland per jaar zo’n 4.000 hectare landbouwgrond verkocht. Ga je ervan uit dat gemiddeld voor 80.000 euro wordt verkocht, dan komt dat op 3,2 miljard euro. Bij een boekwaarde van 40.000 euro, dan is de fiscale winst 1,6 miljard euro, maal 40 procent komt dat op 640 miljoen. Dus ja, de raming kan ik plaatsen. Daarbij moet wel bedacht worden, bij overdracht kan de overdragende ondernemer geruisloos doorschuiven.
Daarbij gaat de balanswaarde één op één over naar de opvolger. Daarmee schuift de belastingclaim ook door naar de opvolger. Het wegvallen van de LBV zou resulteren in meer geruisloos doorschuiven en dus schuift het inkomstenmoment voor de schatkist van de staat ook een generatie vooruit, terwijl de opvolger vanwege het financieringsvraagstuk een acuut probleem heeft. De financier zal immers rekening moeten houden met de fiscale claim.

Hoe kijkt u naar deze tendens in de sector?
De maatschappij wil vier dingen: goed en veilig voedsel, voldoende woonruimte, groene stroom en natuur. Iemand moet naar de balans kijken en de juiste maatregelen nemen. Diegene mis ik. Ik pleit voor een landschapswet met daarbinnen een ruilverkaveling 3.0 met als einddoel gebieden met alleen landbouw op plaatsen waar dat goed kan. Dan ontstaat meer economische balans met hopelijk grondprijzen die wel te behappen zijn.


Te hoge WOZ-waarde vrijkomende agrarische gebouwen
Zowel stoppers als opvolgers hebben met een sluimerend probleem te maken. Oude agrarische gebouwen die buiten gebruik zijn, hebben een nihil-waarde als herbestemming niet reëel is. Ondanks dat hebben ze voor de onroerend zaaksbelasting een WOZ-waarde. Deze WOZ waarde geldt als de grondslag voor de bodemwaarde. De bodemwaarde geldt als bedrag tot waarop in de winstsfeer mag worden afgeschreven. Hierdoor brengen onbruikbare agrarische bebouwing naast toekomstige sloopkosten ook nog jaarlijkse kosten met zich mee. Dat beïnvloedt de liquiditeit waardoor minder makkelijk opnieuw geïnvesteerd kan worden. Enkele antwoorden van Bert van den Kerkhof.

Kunt u voorbeelden noemen van situaties noemen waarin de waarden van bedrijven of bedrijfsgebouwen snel tot ver onder de WOZ-waarde daalden?
In de voorgaande jaren was de nertsenhouderij een goed voorbeeld. Een enkele nertsenstal kan worden herbestemd, maar voor de meeste stallen geldt dat niet. Hetzelfde geldt voor varkensstallen die niet meer aan de milieueisen voldoen. Stallen en andere agrarische bedrijfsgebouwen die sinds de jaren ’70 zijn gebouwd hebben geen cultuurhistorische waarde, als ze niet functioneel zijn, vinden gemeenten slopen wenselijk. Alterra heeft in 2014 geraamd dat er tot 2030 32 miljoen vierkante meter staloppervlak gesloopt moet worden. Daarop loopt men al flink achter. Gemeenten geven aan slopen van vrijkomende agrarische gebouwen te stimuleren, maar ze kennen wel een WOZ-waarde aan de gebouwen toe waardoor er belasting over geheven wordt. Buiten dat en de bodemwaarde
voor de fiscale afschrijving die erop gebaseerd is, heeft die toegekende WOZ-waarde geen enkele betekenis. De eigenaar betaalt heffing over iets waar hij of zij alleen nog maar (sloop)kosten aan zal hebben, fiscaal verder afschrijven kan vanwege de bodemwaarde niet. Dat is tegenstrijdig, de WOZ-waarde van gebouwen die geen functie meer hebben en beoogd zijn te worden gesloopt, zou op nihil gewaardeerd moeten worden.
De Waarderingskamer onderkent de waardevermindering. Waarom denkt u dat de gemeentelijke taxateur deze kennis niet meeneemt?
De gemeenten weten er niet goed mee om te gaan, de taxaties worden meestal vanachter het bureau gemaakt op basis van de taxatiewijzer. Een fonkelnieuwe varkensstal is maar 60 procent van zijn bouwkosten waard. We hebben in 2019 in een Hoger Beroep een taxateur vierkante meter voor vierkante meter een varkensbedrijf laten taxeren. De taxateur kwam een half miljoen euro onder de WOZ-waarde uit die was gebaseerd op de Taxatiewijzer.
Hoe zou het fiscale stramien voor afschrijven eruitzien als u de belastinginner was?
Agrarische bedrijfsgebouwen moeten mijn inziens in 25 tot 30 jaar worden afgeschreven tot nul. Tussentijds krijgen gebouwen vaak met een ingrijpende renovatie te maken, die kan dan bij de boekwaarde opgeteld en in afschrijvingstermijn worden betrokken, maar aan het einde van de gebruiksduur is de waarde nihil. Hierbij zou de voorwaarde passen dat het gebouw aan het eind van de gebruiksperiode moet worden gesloopt.

V-focus juli 2021, Interview met Bert van den Kerkhof door Wilbert Beerling