Content voor publicatie in Nieuwe Oogst, geschreven door Bert van den Kerkhof, voorzitter van de Vaksectie Recht, lid namens ABAB, Gepubliceerd in Nieuwe Oogst d.d. 14 november 2020
Al jarenlang wordt nauwelijks nog rendement op spaargelden behaald. Daarentegen wordt in box 3 nog steeds met een hoog fictief rendement op spaargelden gerekend. Onder deze omstandigheden zijn er weinig ondernemers die in de vorm van spaargelden overtollige liquide middelen overbrengen naar hun privévermogen. Onderstaand wordt ingegaan op aanhouden van liquiditeiten in het bedrijf en onze visie hierop.
In fiscale zin worden bij ondernemers drie soorten van vermogen onderscheiden:
- Het verplichte bedrijfsvermogen.
Het bedrijfsvermogen bestaat uit goederen en financiële middelen die aan de onderneming zijn verbonden en die noodzakelijk zijn voor de exploitatie van de onderneming. - Daartegenover staat het verplichte privévermogen.
Hiertoe behoren o.a. de spaargelden en de overige vermogensbestanddelen die geen enkele functie hebben binnen de onderneming. - Daartussen onderscheidt men het zogenoemde keuzevermogen.
De vermogensbestanddelen die tot het keuzevermogen worden gerekend, kunnen aan het ondernemings- of privévermogen worden toegerekend.
De ondernemer is degene die de keuze maakt op het moment dat het goed wordt aangeschaft. Zodra een keuze is gemaakt, dan is de ondernemer daar ook verder aan gehouden, tenzij er zich een bijzondere omstandigheid voor doet die het rechtvaardigt om de keuze te herzien.
Een bijzondere plaats wordt door de liquide middelen in de onderneming ingenomen, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen middelen die tijdelijk, dan wel duurzaam overtollig zijn.
Bij tijdig overtollige liquide middelen beperkt de rechtspraak zich doorgaans tot situaties waarbij de tijdelijke overtollig liquide middelen op een dergelijke wijze zijn belegd, dat de beleggingen niet snel liquide zijn te maken voor de betaling van bedrijfsinvesteringen. Hierbij kan met name gedacht worden aan de belegging in onroerend goed, leningen aan derden of belegging in incourante of risicovolle waardepapieren.
Een dergelijke aanwending van vermogen heeft geen betrekking op de ondernemingsactiviteiten en vraagt bij het te gelde maken voor financiering van bedrijfsinvesteringen of het opvangen van de financiële gevolgen van calamiteiten, vaak een langere tijd. In rechtspraak zien we daar een duidelijke afbakening in de overwegingen van de rechter.
De meeste rechtspraak heeft betrekking op de vaststelling of de in een onderneming beschikbare liquide middelen ‘duurzaam overtollig’ zijn. Duurzaam overtollige liquide middelen behoren immers tot het verplichte privévermogen van een natuurlijk persoon en derhalve tot het box 3 vermogen. Dit in tegenstelling tot een rechtspersoon zoals de besloten vennootschap waarbij het gehele vermogen als ondernemingsvermogen wordt aangemerkt.
In tijden van voorspoed lijkt het aanhouden van liquide middelen ten behoeve van de onderneming vaak onnodig. De lopende geldstroom binnen de onderneming maakt dat de ondernemer maandelijks aan zijn verplichtingen kan voldoen en dat hij onder omstandigheden zelf een omvangrijke spaarrekening binnen de onderneming kan opbouwen. In dergelijke situaties wordt dit gespaarde vermogen door de Belastingdienst al redelijk snel tegen het licht te gehouden.
Besparingen boven de € 100.000 worden door de Belastingdienst doorgaans ter discussie gesteld en al snel als overtollig aangemerkt. Dit is lang niet altijd terecht. Immers een ondernemer heeft te maken met bedrijfsrisico’s en dient er te allen tijde rekening mee te houden dat hij een jaar door marktomstandigheden, misoogsten, dierziekten of andere calamiteiten een veel lager financiële opbrengst heeft.
Vanuit die optiek is het pleitbaar dat de liquide middelen die binnen de onderneming zijn bespaard en voor calamiteiten worden aangehouden, minstens gelijk worden gesteld aan één à anderhalf keer de jaaromzet alvorens over duurzame overtolligheid kan worden gesproken. De huidige crisis maakt dit nogmaals pijnlijk duidelijk.
mr. ing. H.J. (Bert) van den Kerkhof RB, voorzitter vaksectie recht