Interview door Geesje Rotgers met Wim Overtoom, gepubliceerd in V-focus, juni 2017
Veel agrarische ondernemers proberen hun inkomen aan te vullen door hun bedrijf te verbreden met bijvoorbeeld activiteiten als een boerderijcamping, kinderopvang, een windmolen of een golfterrein of iets dergelijks. Sommige ‘bedrijfsverbreders’ kwamen echter voor onaangename verrassingen te staan toen de fiscus de neventak aanmerkte als de opstart van een nieuw bedrijf. Dat kan nogal wat financiële consequenties hebben.
Twee vennoten hadden een landbouwbedrijf met zo’n 54 hectare grond. Zij wilden op ongeveer 16 hectare een golfbaan aanleggen. De golfbaan paste goed binnen het landelijke beleid, de overheid moedigt het ontwikkelen van recreatief medegebruik van het agrarische gebied aan. Ook de gemeente en provincie stonden positief tegenover het plan van de twee vennoten. Alle vereiste vergunningen werden dan ook verstrekt. Vervolgens werd de golfbaan aangelegd, het clubhuis gebouwd en de machineberging gedeeltelijk verbouwd tot logies. Ook werd personeel aangenomen voor de exploitatie.
De nieuwe bedrijfsactiviteit leidde tot onverwachte problemen met de fiscus. Wim Overtoom, fiscaal jurist bij Flynth Adviseurs en Accountants en lid van de Vaksectie Recht van de VLB (Vereniging Accountants en Belastingsadviseurs), raakte in de loop van de procedure betrokken bij de zaak.
Belastingdienst ziet het anders
In de aangifte inkomstenbelasting wordt de exploitatie van de golfbaan aangemerkt als nevenactiviteit van het landbouwbedrijf: in de aangifte wordt er dus vanuit gegaan dat landbouwbedrijf en golfbaan één onderneming zijn. Tot zover niets aan de hand. Maar dan laat de belastingdienst weten het hiermee niet eens te zijn en stelt dat er sprake is van twee afzonderlijke ondernemingen. De 16 hectare landbouwgrond is overgegaan van het landbouwbedrijf naar een andere onderneming: de golfbaan. Daarbij stelt de belastingdienst dat die 16 hectare grond een niet-agrarische meerwaarde omvat en dat daar dus over afgerekend dient te worden. Er volde een fiscale claim.
Het dispuut – of de golfbaan wel of niet moet worden aangemerkt als een aparte onderneming – wordt voorgelegd aan de rechtbank. De rechtbank is het eens met de belastingdienst: hier is sprake van twee ondernemingen. Om landbouwbedrijf en golfbaan als één onderneming te kunnen zien, zou de golfbaan dienstbaar moeten zijn aan de feitelijke uitoefening van het landbouwbedrijf of zou er minimaal een bepaald verband tussen de beide activiteiten moeten zijn. En dat is naar het oordeel van de rechtbank hier niet het geval. De vennoten gaan in hoger beroep.
Gerechtshof schept duidelijkheid
Het Gerechtshof komt tot dezelfde conclusie (het betreft hier twee ondernemingen), maar op basis van andere argumenten dan de fiscus en de rechtbank. Om te bepalen of hier sprake is van één of twee ondernemingen, zijn de aard, de wijze van organisatie en de relatieve omvang van de activiteiten maatgevend. Dat er voor beide activiteiten één administratie wordt bijgehouden en dat de resultaten in één jaarrekening zijn opgenomen, pleit volgens het Hof voor de gedachte dat het om één onderneming gaat. Het beschikbaar zijn van de landbouwgrond heeft de exploitatie van de golfbaan mogelijk gemaakt, ook dit pleit ervoor om beide bedrijfstakken als een onderneming te zien. (Dit zou anders hebben gelegen als er speciaal voor de golfbaan grond was aangekocht). Verder vindt het onderhoud van landbouwgrond en golfbaan deels plaats door dezelfde personen en met dezelfde machines. Ook dit pleit ervoor het geheel als één onderneming te zien.
Wat vervolgens tegen de vennoten pleit, is dat de investeringen in de nieuwe activiteit (aanleg golfbaan en bouw clubhuis) die van het landbouwbedrijf verre hebben overtroffen. Dat geldt ook voor de exploitatie van de golfbaan en de gerealiseerde omzet. Volgens het Hof is de golfbaan veruit de belangrijkste activiteit geworden en in dat geval is er sprake van het oprichten van een nieuwe onderneming. Overtoom: “Uit deze uitspraak kun je de lering trekken dat een nevenactiviteit het beste kleinschalig kan worden opgezet, om deze daarna langzaam uit te bouwen. Al is het niet aantrekkelijk om een golfbaan met één hole te beginnen, maar de gebouwen hadden later toegevoegd kunnen worden.”
Adviezen voor opzetten neventak
Volgens Overtoom is het soms niet gemakkelijk om te weten welke nevenactiviteit door de fiscus wel en niet wordt aangemerkt als onderdeel van de bestaande onderneming. “Kamperen bij de boer heeft een link met het agrarische bedrijf, mits het kleinschalig is. Maar als er vakantiebungalows worden gebouwd, dan is de kans groot dat de fiscus dit zal aanmerken als een tweede onderneming. Ook boerengolf zal geen probleem opleveren. Maar als daar horecafaciliteiten bijkomen, dan kan dat anders worden. Stem het plan van tevoren goed af met de fiscus”, adviseert Overtoom. “Als de nevenactiviteit onvoldoende in het verlengde ligt van de agrarische onderneming, en er wordt grond voor gebruikt, dan loopt de ondernemer het risico dat hij moet afrekenen over de meerwaarde van die grond.”
Praktijkcasus: geen herinvesteringsreserve bij gedeeltelijke staking
Een ondernemer met twee ondernemingen: pluimvee in combinatie met akkerbouw en daarnaast paarden , liep ook ‘tegen de regelgeving aan’. Hij wilde de pluimveetak verkopen en het geld dat dit opleverde investeren in zijn paardenbedrijf. Volgens de regelgeving kan de opbrengst alleen zonder fiscale afrekening geherinvesteerd worden in een andere onderneming bij volledige staking. Naast de pluimveetak moet dan ook de akkerbouwtak beëindigd worden om gebruik te kunnen maken van de herinvesteringsreserve. “De eis dat je volledig moet staken om gebruik te kunnen maken van de herinvesteringsreserve is een te strenge regel in de regelgeving”, stelt Overtoom. De VLB probeert de wetgever via de politiek te bewegen deze onredelijkheid op te lossen.
Windmolen: fiscaal wel goed geregeld
De Hoge Raad heeft beslist dat de exploitatie van een windmolen moet worden gezien als een zelfstandige onderneming. Wanneer een windmolen wordt gesticht op grond behorend tot het vermogen van het agrarische bedrijf, moet die grond worden onttrokken aan het agrarisch bedrijf en overgaan in een andere onderneming (die van de windmolen)Dat zou grote fiscale gevolgen kunnen hebben. Voor een windmolen heeft de staatssecretaris van Financiën bij besluit voor een uitzondering gezorgd. Als een landbouwer geconfronteerd zou worden met de verplichting belasting te betalen over de meerwaarde in de grond ingeval op zijn land een windmolen zou worden gesticht, zou dat er voor zorgen dat te weinig landbouwers een windmolen op hun grond zouden willen exploiteren. Deze belaste meerwaarde kan aanzienlijk zijn omdat de toekomstige opbrengsten van de windmolen in de waarde van de grond worden verdisconteerd. In een besluit is evenwel vastgelegd dat geen fiscale afrekening behoeft plaats te vinden wanneer aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Volgens Overtoom zou de overheid ook voor andere gewenste neventakken een dergelijke fiscale uitzondering moeten maken.
Wim Overtoom