Skip to content
Kringloopwijzer

Intensieve bedrijven hoger excretievoordeel maar lager bedrijfsresultaat

Iedere melkveehouder is vanuit de zuivelverwerking verplicht gesteld de Kringloopwijzer in te vullen. De KringloopWijzer geeft inzicht in de bedrijfsprestaties op het gebied van mineralenefficiëntie. Uit de gegevens over 2020 die Flynth voor de melkveehouders heeft verwerkt blijkt dat grotere bedrijven in melkproductie, ook een hogere melkproductie per koe realiseren en een hogere intensiteit hebben. Gelijktijdig loopt ook het voordeel van de bedrijfsspecifieke excretie op. Een droge zomer laat de effecten zien op de grasopbrengst en voeraankopen. Het bedrijfsresultaat staat onder druk.

Meer melk per ha

Uit de database zijn de gegevens van melkveebedrijven verdeeld in groepen op basis van de melkproductie per ha, oftewel de intensiteit. Naarmate de intensiteit van bedrijven toeneemt, produceren de koeien gemiddeld meer melk. Melkveehouders met een intensiteit van minder dan 12.000 kg melk per ha produceren gemiddeld bijna 7.700 kg melk per koe. Bedrijven met meer dan 24.000 kg melk per ha leveren ruim 9.900 kg melk per koe. De bedrijfsintensiteit heeft ook een relatie met de afkalfleeftijd. Deze ligt lager naarmate de intensiteit hoger ligt. De meest extensieve bedrijven realiseren een leeftijd bij eerste keer afkalven van 25,9 maanden, terwijl de intensiefste bedrijven een afkalfleeftijd realiseren van 24,4 maanden.

Betere stikstofbenutting

Melkveehouders met bedrijven met een hogere intensiteit dienen een zwaardere stikstofgift kunstmest toe dan op de extensievere bedrijven. De hoeveelheid varieert van gemiddeld 98 tot 137 kg stikstof per ha. De stikstofbenutting uit mest ligt lager naarmate er meer mest wordt toegediend. De benutting van stikstof op intensieve bedrijven is hoger op de onderdelen veestapel en bodem. De grasopbrengst ligt met circa 10.200 kg drogestof per ha hoger dan de bijna 8.200 kg drogestof per ha bij de meest extensieve groep en ruim 9.500 kg drogestof bij de groep met een intensiteit van 12 tot 16 ton melk per ha.

Verschillen in rantsoen, verschillen in voordeel bedrijfsspecifieke excretie

De verschillen tussen de intensiteitsklassen voor wat betreft VEM in de graskuilen lopen uiteen van 888 VEM bij de extensiefste groep tot 930 VEM bij de intensiefste groep. Echter, de variatie tussen de individuele bedrijven is vele malen groter. De aangelegde graskuilen op bedrijfsniveau op jaarbasis variëren van iets meer dan 800 VEM tot bijna 1.000 VEM! De intensievere bedrijven maken eiwitrijkere graskuilen. Per kg drogestof bevat het rantsoen min of meer dezelfde hoeveelheid eiwit. Dit varieert tussen de groepen van 163 tot 169 gram per kg. De intensievere groep voert met 996 VEM een veel energierijker rantsoen dan de extensieve groep met 965 VEM. De voerefficiëntie is op de intensieve bedrijven hoger: 1,20 versus 1,01. Deze factoren hebben er mede voor gezorgd dat het BEX-voordeel gemiddeld oploopt van 4% negatief voor de extensieve groep tot 1% positief voor de intensieve groep. Echter, ook hier geldt weer een variatie tussen de individuele bedrijven van 20% nadeel tot 20% voordeel op stikstofexcretie.

Invloed op bedrijfsresultaat

Een hoger voordeel bij de bedrijfsspecifieke excretie is niet direct gerelateerd met het bedrijfsresultaat. Intensieve bedrijven hebben een hoger krachtvoeraandeel in het rantsoen en voeren relatief meer bijproducten. Als gevolg hier van zijn de voerkosten bij bedrijven met meer dan 24.000 kg melk per ha 3,3 cent per 100 kg melk hoger. Het bedrijfsresultaat per kg melk is het best voor melkveehouders in de meest extensieve klasse. Echter, door de grotere hoeveelheid melk scoort de groep van 16.000 tot 20.000 kg melk per ha op bedrijfsniveau het hoogste bedrijfsresultaat, al sluiten de bedrijven tussen 12 en 16, maar ook 20 en 24 ton melk per ha hier dicht bij aan. Gemiddeld was intensiteit dus niet van grote invloed op het bedrijfsresultaat. Wel laat de intensiefste groep, die met 1,5 miljoen kg melk per bedrijf ook nog eens de groep is met de grootste bedrijfsomvang, een lager resultaat zien. Het percentage eiwit van eigen land bij de groep tussen 12 en 16 ton melk per ha ligt op 59%. Dat bij een opbrengst op grasland van ruim 9.700 kg drogestof. Een jaar eerder realiseerde deze groep nog een aandeel van 64% eiwit van eigen land, bij 10.800 kg drogestof per ha. Met oog op de doelstelling om over enkele jaren het percentage eiwit van eigen land op 65% te hebben, ligt er ook voor deze bedrijven nog een uitdaging. Natuurlijk moet rekening worden gehouden met de aard van het groeiseizoen, maar het geeft aan bij welke tegenslag de norm niet gehaald wordt.

Managementtool

De KringloopWijzer is een managementtool die bij kan dragen aan het optimaliseren van de mineralenkringlopen op uw bedrijf. De discussie over grondgebonden ondernemen in relatie tot efficiëntie kunnen soms haaks op elkaar staan. Belangrijk is om voor uw unieke bedrijfssituatie de kansen en mogelijkheden te beoordelen én te pakken.

Rinus Wientjens is bedrijfsadviseur bij Flynth adviseurs en accountants

Voor- en nadelen van een BV

Agrarische ondernemingen worden traditioneel vaak in de vorm van een eenmanszaak, maatschap of vof uitgeoefend. Maar ook in de agropraktijk zien we steeds vaker dat gekozen wordt voor de BV. In dit artikel wordt een aantal aspecten beschreven die belangrijk zijn bij de afweging om wel of niet voor de BV te kiezen.

Vergelijking tarieven (cijfers 2022)

De winst van een agrariër die zijn onderneming in de vorm van een eenmanszaak uitoefent, wordt in box 1 belast met inkomstenbelasting. Tot een belastbaar inkomen van € 69.398 bedraagt het tarief 37,07%, daarboven is het tarief 49,5%. De ondernemer kan gebruikmaken van diverse faciliteiten in de inkomstenbelasting, denk aan ondernemersaftrek, MKB-winstvrijstelling, VAMIL, EIA en MIA. Het tarief waartegen de ondernemersaftrek en de MKB-winstvrijstelling afgetrokken kunnen worden, wordt echter stapsgewijs verlaagd tot 37,07%. Ook de zelfstandigenaftrek wordt in stappen verlaagd. Daardoor kan het aantrekkelijker worden om de overstap naar de BV te maken.

De winst in een BV is belast met vennootschapsbelasting. De winst tot en met € 395.000 wordt belast met 15% vennootschapsbelasting, daarboven is het tarief 25,8%. De winsten die uit de BV gehaald worden, zijn in box 2 belast met 26,9% inkomstenbelasting. Deze heffing komt in principe pas aan de orde als er dividend uitgekeerd wordt, als de BV opgeheven wordt of als de aandelen in de BV verkocht worden. Dit laatste is een groot voordeel van de BV. Doordat een deel van de belastingheffing uitgesteld wordt, blijven er meer liquide middelen over, die weer geïnvesteerd kunnen worden in de onderneming. Met name bij een belastbare winst boven de € 69.398 kan een BV voordeliger worden.

Gebruikelijk loon

De ondernemer die zijn onderneming inbrengt in een BV, krijgt te maken met de gebruikelijk loonregeling; de aandeelhouder van de BV wordt geacht een loon te krijgen vanuit de BV. Het gebruikelijk loon is in principe € 47.000, maar kan afhankelijk van de omstandigheden van het geval lager of hoger zijn. Dit loon wordt belast met loonbelasting, waarvoor dezelfde tarieven gelden als de inkomstenbelastingtarieven die hiervoor genoemd zijn.

Landbouwvrijstelling

Een belangrijke reden voor agrarische ondernemers om niet voor de BV te kiezen is de landbouwvrijstelling. Zowel in box 1 van de inkomstenbelasting als in de vennootschapsbelasting is de landbouwvrijstelling van toepassing. Op de inkomsten uit de BV die belast worden in box 2, is de landbouwvrijstelling echter niet van toepassing. Dat betekent dat op de waardestijging van de gronden een belastingclaim van 26,9% komt te rusten. Op dit moment is dit het grootste nadeel van de BV in de agrarische sector, met name voor bedrijven met veel grond.

Aansprakelijkheid

Een voordeel van de BV is dat voorkomen kan worden dat de ondernemer in privé aansprakelijk gesteld wordt voor schulden van de onderneming. Soms eisen schuldeisers echter alsnog dat de ondernemer in privé meetekent voor de schulden. Bij inbreng van een onderneming in de BV blijft de ondernemer wel aansprakelijk voor de schulden die er al waren op het moment van inbreng

Fosfaatrechten

Voor een melkveebedrijf is inbreng in een BV vaak ongunstig, omdat de fosfaatrechten dan afgeroomd worden.

Conclusie

Of een BV in een concreet geval voordeliger is, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, zoals de hoogte van de winst, de afschrijvingsmogelijkheden, hoeveel hectare grond er is, etc.

Deze content is aangereikt aan de redactie van Nieuwe Oogst tbv de verenigingspagina van LTO Noord. In de Kersteditie van 2021 is het artikel gepubliceerd

Ellen Smit, belastingadviseur / juridisch adviseur, lid van de Vaksectie Recht VLB namens Countus

KringloopTip: Hoe laag kan het aandeel ruw eiwit in uw rantsoen?

De belangrijkste factor voor het verlagen van ammoniakemissie is het ruw eiwit in de voeding van de melkveestapel. Onder het motto: wat er niet ingaat, komt er ook niet uit. Aangezien eiwit duur is betekent dat alles wat je niet nodig hebt een kostenbesparing oplevert. Daarnaast geeft een lagere stikstofexcretie een lager tankureum en dit leidt tot minder afzet van mest. Met de hogere kosten voor kunstmest in het vooruitzicht is het extra belangrijk de mest zoveel mogelijk op het eigen bedrijf te gebruiken.

Hoe doe ik dat in de praktijk?

De belangrijkste factor is een optimaal functioneerde pens:

  • Zorg dat de koeien veel en vaak, kleine porties voer opnemen.
  • Geef veel aandacht aan de zuurbalans in de pens. Voorkom (grote) pH schommelingen.
  • Probeer kort en jong gras droger in te kuilen 45-50% droge stof.
  • Meng het rantsoen optimaal. Een gemengd rantsoen werkt beter dan zonder mengen.
  • Voeg bij droog materiaal water toe om selectie van meel te voorkomen.
  • Zoek de grens op van de hoeveelheid energie die vrij komt op pensniveau.
  • Wees alert op te veel ‘darmenergie’. Wacht voldoende lang na inkuilen van snijmais, CCM of MKS. Ingekuilde maisproducten fermenteren beter in de pens naarmate het langer is ingekuild.
  • Een ideale graskuil heeft meer dan 900 VEM en meer DVE dan OEB.
  • Zorg voor optimale klauwgezondheid en voldoende vreetplekken.
  • Zorg voor een korte tussenkalftijd. Hoogproductieve koeien zijn efficiënter dan laagproductieve dieren.
  • Streef naar een hoge leeftijd van de melkkoeien. Oudere koeien zijn efficiënter dan vaarzen.

Kenmerken optimaal rantsoen:

  • RE kan onder 15%. Er zijn praktijkvoorbeelden die werken met 14% RE, OEB rond 0.
  • Geef de tweede helft van de lactatie 10gr RE/kgds meer dan aan het begin.
  • Zorg voor voldoende energie, meer dan 1000 VEM per gem. kg droge stof.
  • Streef naar ± 150gr zetmeel/kgds, start met meer en bouw het verder af in de lactatie.
  • Stuur met snelle en langzame energie en snel en langzaam eiwit
  • Is het tankureum >20, en melkt het niet lekker, haal dan OEB uit het rantsoen en vervang dit door energie.
  • Geschikte energiebronnen zijn: granen, mais en maisproducten, bietenpulp, perspulp, citruspulp, voederbieten, enz.
  • Steef naar een tankureum van 16 of lager.
  • Steef naar een voerefficiëntie van1,5 of hoger.

Bovenstaande valt of staat met de inzet van een voedingsdeskundige. In veel gevallen is dat een adviseur. Maakt deze persoon mede verantwoordelijk voor het resultaat. Zoek samen naar het nieuwe optimum. Zo bepaar je geld en beperk je de verliezen. 

Uitslag MPR De Marke 15 december 2021

Bronvermelding

Auteur: Zwier van der Vegte
Foto: Wageningen University & Research