Skip to content

Wie beschermt de habitat voor de agrarische ondernemer?

Het woord aan Bert van den Kerkhof aan het slot van het VLB-congres ‘Stikstofstress, dilemma’s en kansen voor de agrarische sector’. Hieronder het eerste deel van het betoog over de positie van de agrarische ondernemer binnen de transitie van de landbouw,

Uit de inleidingen van de sprekers blijkt dat de focus niet alleen gericht moet zijn op de Natura-2000 gebieden, maar ook op de agrarische ondernemer. We moeten immers naast de omvangrijke problematiek van het stikstofdossier de positie van de agrarische ondernemer niet uit het oog verliezen. Voedselproductie en natuur zijn vanaf het begin van de mensheid al onlosmakelijk met elkaar verbonden.

Het belang ligt er in om de symbiose tussen natuur en voedselproductie weer in evenwicht te krijgen

Daarnaast moeten we ons realiseren dat in Nederland het merendeel van de Natura-2000 gebieden door de invloed van de mens zijn ontstaan. Deze constatering maakt het vraagstuk waar we met z’n allen voor gesteld staan niet gemakkelijk. Maar dat wisten we al! Het belang ligt er in om de symbiose tussen natuur en voedselproductie weer in evenwicht te krijgen.

Om dit te bewerkstelligen is innovatie nodig: niet het uitkopen van agrarische ondernemers. De pleisters die de overheid wil plakken door een “woest aantrekkelijk aanbod” aan de ondernemer te doen is, ondanks de miljarden die hierin worden gepompt, niet meer dan een druppel op een gloeiende plaat c.q. het welbekende doekje voor het bloeden.

In de aflopen veertig jaar is het aantal bedrijven in de agrarische sector met tweederde afgenomen van 150.000 bedrijven naar ruim 50.000. Op ongeveer de helft van de huidige bedrijven is volgens de cijfers van het CBS de bedrijfsopvolger 55 jaar of ouder. Van deze ondernemers heeft ongeveer 60% geen bedrijfsopvolger. Van de 27.000 bedrijven met een ondernemer boven de 55 jaar verdwijnen er de komende tien jaar naar verwachting nog eens 16.000. Hiermee komen we in Nederland binnen nu en tien jaar op een punt dat we alle arbeidsinzet van de resterende agrarische ondernemers nodig hebben om het landschap te beheren en burgers van veilig, betaalbaar en duurzaam geproduceerd voedsel te kunnen blijven voorzien. Het stikstofvraagstuk los je als overheid niet op met het uitkopen van agrarische ondernemers.

Binnen tien jaar hebben we alle arbeidsinzet van de resterende agrarische ondernemers nodig om het landschap te beheren en burgers van veilig, betaalbaar en duurzaam geproduceerd voedsel te kunnen blijven voorzien.

De ondernemers die geen bedrijfsopvolger hebben staken zodra zij de komende jaren tegen de pensioengerechtigde leeftijd aanlopen zelf hun onderneming.

De overheid zou er ook voor kunnen kiezen om deze toekomstige bedrijfsbeëindigers de ruimte te bieden om hun veehouderij versneld  af te laten bouwen en binnen hun onderneming de landbouwgrond aan te wenden voor ondernemend natuurontwikkelingsgebied. De zogenoemde landschapsgronden.

Denk hierbij aan eenmalige compensatie voor de waardevermindering van de grond, een vergoeding voor het inleveren van productierechten alsmede een jaarlijkse vergoeding voor natuurbeheer. Daarnaast kan de overheid de geldmiddelen inzetten om de vrijkomende agrarische bedrijven te slopen, zodat verloedering van het landschap en ondermijning wordt tegengegaan

Kortom, laat deze ondernemers in hun eigen habitat het landschap beheren.

Denk ook aan de mogelijkheid om deze ondernemers samen te laten werken met andere agrarische ondernemers, waardoor in betreffende gebieden meer landbouwgrond beschikbaar blijft om te extensiveren zonder dat meteen sprake is van een staking van de onderneming.

Stimuleer daarnaast bedrijven waar de continuïteit is geborgd, bij de innovatie ten behoeve van de aanpassing van hun stalsystemen en het toepassen van de innovatieve productiesystemen in de akkerbouw.  Geef kringlooplandbouw een reële kans.

Houd bij het maken van de omgevingsvisies en -plannen rekening met de combinatie van factoren en betrek daar ook de agrarische ondernemer in een vroeg stadium bij. Kijk bijvoorbeeld naar de ervaringen zoals in de Overdiepse Polder, waar nog voordat de overheid concrete maatregelen had uitgewerkt de belangenvereniging Overdiepse Polder zelf met een plan kwam.

Ik kan mij een gebiedsgerichte aanpak voorstellen. Een zonering van het landelijk gebied waarin plaats is voor agrarische ondernemingen. Waar enerzijds plaats is voor ontwikkelingsinvesteringen en anderzijds voor milieugerichte investeringen.

Hierbij dienen ook gebieden met een minder eenduidig profiel waar extensivering wenselijk is te worden betrokken. Vroeger noemden we deze gebieden verwevingsgebieden. In historisch perspectief zouden we ook daar lering uit hebben moeten trekken. De valkuilen van weleer zouden moeten worden voorkomen. In de Reconstructiewet daterend van begin deze eeuw werd gesproken over landbouwontwikkelingsgebieden, verwevingsgebieden en extensiveringsgebieden. Een ambitieuze uitdaging die nauwelijks uit de verf is gekomen.

Trek lering uit de ervaring opgedaan met de ‘Reconstructiewet’

In de extensiveringsgebieden lukte het weliswaar af en toe nog een ondernemer uit te kopen. Echter voor het overige waren de resultaten zeer mager. Het grootste probleem is naar mijn oordeel dat  de overheid in de veronderstelling leeft dat in het belang van maatschappij de habitat van dieren en planten, ongeacht de kosten moet worden veiliggesteld. Dit heeft tot gevolg dat de agrarische ondernemer zijn habitat, waar ouders en mogelijk zelfs verre voorouders hun bestaan hebben opgebouwd, moeten opgeven.

De gebiedsgerichte aanpak kan met de ondernemers gezamenlijk worden besproken en ingevuld

De aanpak is niet alleen een kwestie van geld. Als we als maatschappij vinden dat naast innovatie in de veehouderij, extensivering een deel van de oplossing van het stikstofprobleem vormt, dan moet  actie worden ondernomen. Deze zou plaats moeten vinden op basis van omgevingsvisies en -plannen, waarin de bestaande agrarische ondernemingen en ondernemers actief worden betrokken.

In fiscale zin pleit ik voor een Landschapswet

De gebiedsgerichte aanpak kan dan met de ondernemers gezamenlijk worden besproken en worden ingevuld. Dit in tegenstelling tot het uitkopen van ondernemers, waarbij de voortzetters op de grondprijs moeten gaan concurreren met de overheid. In fiscale zin pleit ik voor een Landschapswet.

Hierbij denk ik aan regelgeving vergelijkbaar met de Natuurschoonwet zoals die in 1928 is ingevoerd. In deze Landschapswet zou de overheid het grondgebruik in combinatie met het creëren of in stand houden van het cultuurlandschap en ondernemende natuurontwikkeling kunnen reguleren. Dit door aan alle grondeigenaren (landbouwers en burgers) die landbouwgronden onder de gestelde voorwaarden aan agrarische ondernemers ter beschikking stellen in fiscale zin tegemoet te komen.

Hierbij zou men kunnen denken aan een uitbreiding van de reeds bestaande vrijstellingen voor overdrachtsbelasting ter zake van natuurgrond naar landschapsgronden. Of in het kader van de erf- en schenkbelasting de waarde van de kwalificerende landschapsgrond vrij te stellen, dan wel bij schenking of erfopvolging een gereduceerd tarief toe te passen.

Dit alles gekoppeld aan het uitsluitend belasten van het werkelijk behaalde nettorendement. Om oneigenlijk gebruik te voorkomen zou men hier een bezitseis van 25 jaar aan kunnen koppelen. Voor een dergelijke belastingfaciliteit zijn naar mijn oordeel voldoende rechtvaardigingsgronden aan te wijzen.

Het grootste doel hierbij is dat burgers worden aangespoord om zelf in landschapsgronden te investeren. Het financiële gewin is weliswaar beperkt, maar door een voorgeschreven duurzame productie bij het gebruik van de grond wordt een bijdrage geleverd aan het in standhouden van het landschap, de biodiversiteit en ons leefklimaat.

Dit is het eerste deel van het betoog van Bert van den Kerkhof uitgesproken op 3 juni 2022. In het tweede en laatste deel deelt hij zijn visie op de landbouwvrijstelling en de bedrijfsopvolgingsregeling.

Bert van den Kerkhof 3 juni 2022

VLB-reactie fiscalisten op consultatie MGA-2

VLB Vaksectie Recht heeft gereageerd op de consultatie Maatregel Gericht Aankoop en beëindiging veehouderijen -tweede tranche (MGA-2). Onderstaand is de reactie van de vaksectie op de regeling en de toelichting opgenomen.

Reactie VLB – Vaksectie Recht, namens de fiscalisten

Inleiding

De Regeling provinciale aankoop en beëindiging veehouderijen nabij natuurgebieden tranche 2 (hierna: Maatregel Gerichte Aanpak kortweg: MGA-2) is een regeling die specifiek is gericht op het behalen van de doelstellingen die aan de Nederlandse overheid zijn opgelegd in het kader van Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn, Kaderrichtlijn Water (KRW) en het Verdrag van Parijs.

Voorafgaand aan de publicatie van het concept MGA-2 dat ter consultatie is voorgelegd, heeft de Minister voor Natuur en Stikstof in haar brief van 1 april 2022[1] gesteld dat als een minnelijke aankoop door de provincie te weinig oplevert, zij dwingendere maatregelen zoals onteigening in zal zetten.

Op basis van bovenstaande uitgangspunten geeft de VLB de wetgever in overweging om bij een aankoop van de provincie die in het kader van deze regeling plaatsvindt, in fiscale zin artikel 3.54 twaalfde lid letter a of b Wet inkomstenbelasting van toepassing te verklaren. Derhalve adviseert de VLB om in een fiscale paragraaf bij deze regeling uitdrukkelijk een dergelijke aanwijzing in de toelichting bij de regeling op te nemen. Hoewel de regeling MGA-2 op bepaalde punten afwijkt van de subsidieregeling Landelijke beëindiging veehouderijlocaties voor stikstofreductie, is de doelstelling van beide regelingen vergelijkbaar.

Overheidsingrijpen in de zin van artikel 3.54 twaalfde lid onderdeel a en b Wet IB 2001

Bij bestudering van de regeling sluit in het bijzonder artikel 3.54 twaalfde lid onderdeel b Wet IB 2001 aan bij hetgeen er in dagelijkse praktijk gebeurt. De reden voor de provincie om tot aankoop over te gaan is immers gericht op de ruimtelijke ordening, natuur en milieu. Besluiten met betrekking tot veehouderijen door de landelijke overheid, de provincie c.q. gemeenten met betrekking tot gebieden in een straal van 25 kilometer rondom Natura 2000-gebieden zijn immers ingegeven door het feit dat de stikstofdepositie in deze gebieden moet worden ingeperkt.

Op basis van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn worden rondom Natura 2000 gebieden regelmatig besluiten genomen om de stikstofdepositie in te perken teneinde overbelasting te voorkomen. Dergelijke besluiten zijn van invloed op de uitbreidingsmogelijkheden van de veehouderij. Een dergelijke uitleg sluit ook aan bij de uitleg van het begrip overheidsingrijpen in paragraaf 6: Vormen van overheidsingrijpen in het Verzamelbesluit inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting, herinvesteringsreserve medio oktober 2015.

Hierin wordt gesteld dat, gelet op de beoogde verruiming van het begrip overheidsingrijpen, er geen reden is om de begrippen ruimtelijke ordening, natuur of milieu beperkt uit te leggen. Naast de in besluit genoemde besluiten inzake ruimtelijke ordening, natuur of het milieu, kunnen ook tal van andere besluiten en (sanerings-)regelingen onder die omschrijving worden gerangschikt.

Door bij de invoering van de MGA-2 duidelijkheid te verschaffen met betrekking tot de fiscale aspecten van een verkoop aan de provincie, wordt voor veehouders één van de bezwaren om met de provincie tot overeenstemming te komen over de verkoop van de bedrijfsgebouwen en de inlevering van productierechten, weggenomen.

Anderzijds zou er ook voor gekozen kunnen worden om deelname aan de MGA-2 aan te laten sluiten bij artikel 3.54 twaalfde lid onderdeel a Wet IB 2001: ‘de redelijke verwachting dat de bedrijfslocatie op termijn gezien de stringente regelgeving wordt opgekocht door een publiekrechtelijke rechtspersoon.’ Uitgaande van de doelstelling van de regeling en uitspraken van de Minister van Natuur en Stikstof past een dergelijke uitleg in de lijn die de veehouder mag verwachten.

De toepassing van artikel 3.54 twaalfde lid c Wet IB is in eerste instantie niet aan de orde. Dit zou echter anders zijn als de regeling evenals de Landelijke regeling beëindiging veehouderij

aangemerkt wordt als overheidsingrijpen en de regeling derhalve zou worden opgenomen in artikel 12a Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001.

Gedeeltelijke staking en toepassing herinvesteringsreserve

Gemengde bedrijven binnen de agrarische sector bestaan veelal uit veehouderij- en akkerbouw. Indien gemengde bedrijven een bedrijfstak afstoten, dan kan men in beginsel geen nieuwe bedrijfstak meer opstarten naast de nog bestaande activiteit. Bij het opstarten van een nieuwe bedrijfstak wordt in de ondernemingssfeer in de inkomstenbelasting immers de ondernemingsgrens overschreden.

Artikel 3.64 Wet IB geldt niet bij een gedeeltelijke staking van een onderneming. Dit houdt in dat het voor bepaalde groepen van veehouders onmogelijk is om bedrijfsactiviteiten buiten de veehouderij te ontplooien. De staatssecretaris heeft weliswaar goedgekeurd dat het afstoten van een bedrijfstak niet tot een gedeeltelijke staking hoeft te leiden, maar stelt daarbij wel de voorwaarde dat er in een reeds bestaande bedrijfstak dient te worden geherinvesteerd. In de opvatting van de VLB werkt dit contraproductief in de uitvoering van de regeling die thans voorligt. Dit knelpunt is in een eerdere fase in de politiek aan de orde gesteld hetgeen heeft geleid tot de motie Stoffer[2].

Aankoop landbouwgronden

In de regeling is opgenomen dat de provincie ook de landbouwgronden van de betreffende ondernemer koopt. Dit kan in een aantal situaties tot een naheffing van overdrachtsbelasting leiden bij de zittende ondernemer of eventueel zijn voorganger, indien bij de aankoop een beroep is gedaan op de toepassing van artikel 15 eerste lid onderdeel q WBR. De vrijstelling wordt hier verleend onder voorwaarde dat de exploitatie van de landbouwgrond gedurende 10 jaar in een landbouwbedrijf wordt voortgezet. In afwijking daarvan blijft de vrijstelling ook van kracht indien de grond in het kader van overheidsbeleid aan de landbouw wordt onttrokken ten behoeve van ontwikkeling en instandhouding van natuur en landschap.

De VLB adviseert u om in de toelichting van de regeling op te nemen dat de grond die door de provincie wordt aangekocht in beginsel is bedoeld voor gebruik als ruilgrond  met betrekking tot transacties bij andere agrarische bedrijven dan wel de ontwikkeling en instandhouding van natuur en landschap. Op deze wijze wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 15 eerste lid onderdeel q WBR.

Anderzijds zou de sector ook voldoende zijn geïnformeerd indien bij de toepassing van artikel 15 eerste lid onderdeel c WBR de voornoemde naheffingstermijn van 10 jaar terzijde wordt geschoven.

Aankoop landbouwgronden van pachtbedrijven

Ondernemers op pachtbedrijven komen bij toepassing van de regeling in een lastig parket als de verpachter zijn pachtlocatie wil verkopen. Indien sprake is van overheidsingrijpen heeft de pachter onder omstandigheden de mogelijkheid om de vergoeding voor de afstand van zijn pachtrecht onder de herinvesteringsreserve te brengen. Die mogelijkheid ontbreekt als er bij verkoop aan de provincie op basis van de MGA tweede tranche geen sprake is van overheidsingrijpen.

Samenvattend

De VLB geeft in overweging om bij de toelichting op de regeling een fiscale paragraaf op te nemen waarin bovengenoemde aspecten worden benoemd.


[1] Hoofdlijnen van de gecombineerde aanpak van natuur, water en klimaat in het landelijk gebied, en van het bredere stikstofbeleid

[2] Motie Stoffer: Kamerstuk 35927 nr. 87 vergaderjaar 2020/2021 alsmede de appreciatiebrief van de staatssecretaris van Financiën d.d. 17 november 2021 kenmerk 2021-0000231677

Auteur: Bert van den Kerkhof, voorzitter Werkgroep fiscale aspecten stikstofrechten en adviseur van de Vaksectie Recht

VLB-reactie bedrijfskundigen op consultatie MGA-2

VLB bedrijfskundigen verenigd in de Vaksectie Agro Bedrijfskunde hebben gereageerd op de consultatie Maatregel gerichte aankoop en beëindiging veehouderijen – tweede tranche (MGA-2). Onderstaand is de reactie van de vaksectie op de regeling opgenomen.

Reactie VLB, namens de Vaksectie Agro Bedrijfskunde

  • De vaksectie vindt dat er een juridische oplossing noodzakelijk is omdat het land op slot zit. De overheid lijkt de oplossing nu te zoeken in de opkoop van agrarische bedrijven. Volgens de vaksectie is dit dus niet het antwoord op de vraag wat het beste is voor de natuur en voor de agrarische sector, maar op welke manier de overheid de woningbouw, wegenaanleg en industrie weer van het slot af kan krijgen. De vaksectie voorziet dat de door de overheid gekozen oplossing voor een juridisch probleem niet zal werken en de zal leiden tot een toename van  procedures. Procedures die ook door boeren gevoerd zullen gaan worden, die jaren gaan duren en dus niet zullen bijdragen aan een beoogde oplossing op korte termijn. De vaksectie bepleit dat er duidelijkheid komt. Daarvoor behoeft de overheid twee stappen te zetten. Stap 1: Wat moet de agrarische sector doen om andere sectoren van het slot af te halen en stap 2: Wat gaat de agrarische sector doen om de natuur te verbeteren.  De vaksectie is van mening dat innovatie daar wel een belangrijke rol in moet hebben. Juist omdat de veehouderij met technische oplossingen een groot handelingsperspectief heeft. Hier voegt de vaksectie aan toe dat er momenteel weinig stimulering is tot nieuwe technische oplossingen.
  • De productierechten worden vergoed voor enkele veehouderijsectoren voor 85% en niet voor 100%. Dit geldt ook voor een ‘verplaatser’ waardoor deze agrarische ondernemer 15% van zijn productierechten verliest. De vaksectie geeft aan dat dit verlies aan productierechten gevolgen heeft voor de financierbaarheid van de verplaatsing.
  • De vaksectie bepleit om in de regeling ruimte te maken voor ‘gedeeltelijke afbouw’. Denk hierbij aan een bedrijf dat overgaat naar een biologische bedrijfsvoering in combinatie met stalaanpassingen. Een vermindering van uitstoot tot 75% is dan haalbaar, echter de agrarische ondernemer kan voor die 75% niet deelnemen aan deze regeling.
  • Bij toepassing van de MGA-1 regeling voor piekbelasters, met een drempelwaarde van gemiddeld 2 mol, moet de Aankoop-Calculator worden toegepast. De ervaring van de vaksectie is dat de Aankoop Calculator geen goede tool is. Dit omdat het gemiddelde lager wordt als er veel Natura2000-gebieden binnen 10 kilometer liggen. In de MGA-2 regeling wordt de vaste drempelwaarde van 2 mol (gemiddeld) losgelaten en komt er een waarde per gebied. De vaksectie vindt dit een verbetering, maar bepleit om de werking van de Aankoop Calculator nogmaals in heroverweging te nemen.
  • Aangegeven wordt dat 100% van de waarde wordt vergoed. Hierbij wordt uitgegaan van de getaxeerde waarde met een normentabel, afhankelijk van onder meer de leeftijd van de bedrijfsgebouwen en de m2. De vaksectie vindt dat hierbij niet of onvoldoende rekening wordt gehouden met het verdienvermogen van het bedrijf. Om van een 100% vergoeding te kunnen spreken zou dit aspect wel meegenomen moeten worden. De vaksectie wijst op bedrijven met oude stallen die intern compleet gemoderniseerd zijn (vaak met geleend geld), bij die bedrijven resulteert toepassing van de normentabel tot een te lage vergoeding. Dit blijkt ook uit de verhouding van de waarde ten opzichte van de verdiencapaciteit.
  • Gesproken wordt over een rangschikking op kostenefficiëntie, waarbij voorrang bij toewijzing voor bedrijven met het laagste subsidiebedrag per mol stikstofreductie, met een plafond per sector. De vaksectie stelt vast dat hierdoor ondernemers met een lagere rangschikking die voor de regeling willen opteren, afhankelijk zijn van andere aanvragers. Dit heeft voor deze ondernemers onduidelijkheid en onzekerheid tot gevolg over deelname aan de regeling. 
  • Aangrijpingspunt voor de regeling is stikstofdepositie van individuele veehouderijlocaties op overbelaste Natura2000-gebieden in Nederland. Gebruik wordt gemaakt van het Aerius-model, waarbij aantal en soort dieren en gebruikte huisvestingssystemen belangrijke uitgangspunten zijn. De vaksectie vraagt zich af hoe in dit verband wordt omgegaan met nieuwe inzichten in de effecten van verschillende huisvestingssystemen en mate van uitstoot.
  • Gesproken wordt over een uitzondering van de sloopverplichting, waarbij de gehandhaafde productiecapaciteit (oppervlakte) niet meetelt in de berekening van het waardeverlies. De vaksectie merkt op dat dit in de praktijk een fikse beperking van de (benodigde) subsidiebijdrage tot gevolg kan hebben. Dit speelt in een situatie waarin een gebouw blijft staan en verandert van ‘functie stal’ naar bijvoorbeeld ‘functie caravanstalling’ met een veel lagere verdiencapaciteit.
  • De subsidie wordt gebaseerd op 100% van de vastgestelde verkoopwaarde. De vaksectie merkt op dat zeer onzeker is, in hoeverre dit onder de huidige marktomstandigheden (geven de hoge inflatie en stijgende grondprijzen) wordt gerealiseerd. Dit plaatst vraagtekens bij de beoogde aantrekkelijkheid van de regeling.
  • Voor de activiteiten die op een locatie worden toegestaan en eventuele wijzigingen hierin, is de ondernemer afhankelijk van provinciaal en gemeentelijk beleid. In relatie tot flankerend beleid, wordt de termijn voor het aanpassen van de omgevingsvergunning verlengd naar 6 maanden (ten opzichte van de termijn van 8 weken, zoals deze gold bij de beëindigingsregeling voor varkenshouderij, Srv). De vaksectie heeft de ervaring dat soms een langere termijn nodig is. Deze voorwaarde geeft onzekerheid voor de ondernemer en kan de keuze om deel te nemen aan de regeling in negatieve zin beïnvloeden.

Auteur: VLB-Leden Vaksectie Agro Bedrijfskunde