Skip to content

25 jaar VLB-RVO-overleg

Donderdag 22 september was er voor het eerst sinds 2 jaar weer een fysieke bijeenkomst van het VLB-RVO overleg.

Alle actuele onderwerpen werden besproken.

Er werd ook gevierd dat het VLB-RVO-overleg al 25 jaar plaatsvindt. Eén deelnemer neemt al 25 jaar deel aan dit overleg en deelde ervaringen en anekdotes die hem bijgebleven zijn uit deze periode.

Het begon allemaal in 1997 met afstemming over het Mineralenaangiftesysteem MINAS. Inmiddels zijn we 25 jaar verder en is het 2-maandelijks overleg tussen uitvoeringsorganisatie RVO en de VLB niet meer weg te denken. Informatie over beleid en signalen uit de agropraktijk worden gedeeld. Het VLB-RVO-overleg draagt daarmee volop bij aan de uitvoerbaarheid van de vaak complexe regelgeving op het boerenerf.

Zowel RVO als de VLB benadrukken dat het overleg als zeer belangrijk en waardevol wordt ervaren, er is wederzijds vertrouwen.

Deze mijlpaal werd uiteraard gevierd met een heerlijk stukje gebak. En alle deelnemers ontvingen een klein presentje ter herinnering aan dit 25-jarig jubileum.

Ledencertificaten Friesland Campina

In de melkveesector zijn de winstprognoses voor 2022 gunstig. Iedere ondernemer, die in 2022 nog beschikt over ledencertificaten Friesland Campina, zal in 2022 een weloverwogen beslissing moeten nemen om wel of niet de ledencertificaten om te zetten in ledenobligaties vast. Bij het omzetten van de ledencertificaten in 2022 kan voor de belaste winst nog belastinguitstel worden verkregen; bij omzetten in 2023 kan dat niet meer.

De aanloop naar 2022. In 2007 heeft de fusie plaatsgevonden tussen Friesland Foods en Campina waarbij de nieuwe onderneming Friesland Campina is ontstaan. Bij deze fusie zijn er aan de toenmalige leden van Friesland Foods ledencertificaten toegekend met een waarde van € 50 per ledencertificaat. De Belastingdienst stond toe dat deze ledencertificaten voor waarde nihil op de balans kwamen omdat de leden de ledencertificaten om niet hebben verkregen.

Van ledencertificaten naar ledenobligaties vast. De ledencertificaten konden worden omgezet naar ledenobligaties vast. Ook deze ledenobligaties vast hadden een waarde van € 50 per ledenobligatie. Bij een dergelijke omzetting verkreeg men dan ledenobligaties, die als het ware betaald werden door het inleveren van een gelijk aantal ledencertificaten. Omdat op dat moment de ledencertificaten te gelde werden gemaakt, werd er fiscaal gezien een winst gemaakt van € 50 per ledencertificaat. 

Belastinguitstel toegestaan. De Belastingdienst stond toe dat deze winst van € 50 per ledencertificaat fiscaal ook ondergebracht kon worden in een herinvesteringsreserve, hierna te noemen: HIR. De HIR houdt in dat een boekwinst op een bedrijfsmiddel niet wordt opgenomen in de fiscale winst, maar wordt gereserveerd en wordt afgeboekt op investeringen in bedrijfsmiddelen. Op deze bedrijfsmiddelen is dan wel minder af te schrijven als gevolg van het lagere balansbedrag. De HIR kan alleen op bedrijfsmiddelen worden toegepast. De Belastingdienst was van mening dat ledencertificaten bedrijfsmiddelen waren.

Wanneer de boekwinst op de ledencertificaten in de HIR was onder gebracht, dan had een ondernemer 3 jaar de tijd om te investeren in bedrijfsmiddelen om de HIR op af te boeken. Dit kon alleen op bedrijfsmiddelen die in 10 jaar of korter worden afgeschreven. Hieronder vallen onder meer machines, installaties en fosfaatrechten.

Belastinguitstel niet meer toegestaan. De Belastingdienst is in 2021 tot de conclusie gekomen dat de ledencertificaten geen bedrijfsmiddel zijn en dat een boekwinst dan niet in de HIR ondergebracht kan worden. Omdat sinds 2007 de HIR wel was toegestaan, is als overgangsrecht besloten tot en met 2022 nog wel de HIR toe te staan.

Dit betekent dat in dit jaar nog voor het laatst een belaste boekwinst op de ledencertificaten ondergebracht kan worden in een HIR. Vanaf 2023 betekent iedere omzetting van ledencertificaten het verplicht nemen van de daarmee behaalde winst in het desbetreffende jaar en vervalt de mogelijkheid om de winst in de HIR onder te brengen.

Beslissing nemen voor einde dit jaar. In dit jaar kan derhalve nog wel de belaste winst worden ondergebracht in de HIR. Tot en met het jaar 2025 kan dan vervolgens de HIR worden afgeboekt op investeringen in bedrijfsmiddelen die in 10 jaar of korter worden afgeschreven. Als een omzetting plaats vindt na 2022 is de toepassing van de HIR niet meer mogelijk.

Auteur: Robin Nijhuis, voorzitter VLB Vaksectie Recht in samenwerking met Paul te Koppele, belastingadviseur bij Flynth. Content aangereikt aan de redactie van Nieuwe Oost, september 2022

Wie beschermt de habitat voor de agrarische ondernemer?

Het woord aan Bert van den Kerkhof aan het slot van het VLB-congres ‘Stikstofstress, dilemma’s en kansen voor de agrarische sector’. Hieronder het eerste deel van het betoog over de positie van de agrarische ondernemer binnen de transitie van de landbouw,

Uit de inleidingen van de sprekers blijkt dat de focus niet alleen gericht moet zijn op de Natura-2000 gebieden, maar ook op de agrarische ondernemer. We moeten immers naast de omvangrijke problematiek van het stikstofdossier de positie van de agrarische ondernemer niet uit het oog verliezen. Voedselproductie en natuur zijn vanaf het begin van de mensheid al onlosmakelijk met elkaar verbonden.

Het belang ligt er in om de symbiose tussen natuur en voedselproductie weer in evenwicht te krijgen

Daarnaast moeten we ons realiseren dat in Nederland het merendeel van de Natura-2000 gebieden door de invloed van de mens zijn ontstaan. Deze constatering maakt het vraagstuk waar we met z’n allen voor gesteld staan niet gemakkelijk. Maar dat wisten we al! Het belang ligt er in om de symbiose tussen natuur en voedselproductie weer in evenwicht te krijgen.

Om dit te bewerkstelligen is innovatie nodig: niet het uitkopen van agrarische ondernemers. De pleisters die de overheid wil plakken door een “woest aantrekkelijk aanbod” aan de ondernemer te doen is, ondanks de miljarden die hierin worden gepompt, niet meer dan een druppel op een gloeiende plaat c.q. het welbekende doekje voor het bloeden.

In de aflopen veertig jaar is het aantal bedrijven in de agrarische sector met tweederde afgenomen van 150.000 bedrijven naar ruim 50.000. Op ongeveer de helft van de huidige bedrijven is volgens de cijfers van het CBS de bedrijfsopvolger 55 jaar of ouder. Van deze ondernemers heeft ongeveer 60% geen bedrijfsopvolger. Van de 27.000 bedrijven met een ondernemer boven de 55 jaar verdwijnen er de komende tien jaar naar verwachting nog eens 16.000. Hiermee komen we in Nederland binnen nu en tien jaar op een punt dat we alle arbeidsinzet van de resterende agrarische ondernemers nodig hebben om het landschap te beheren en burgers van veilig, betaalbaar en duurzaam geproduceerd voedsel te kunnen blijven voorzien. Het stikstofvraagstuk los je als overheid niet op met het uitkopen van agrarische ondernemers.

Binnen tien jaar hebben we alle arbeidsinzet van de resterende agrarische ondernemers nodig om het landschap te beheren en burgers van veilig, betaalbaar en duurzaam geproduceerd voedsel te kunnen blijven voorzien.

De ondernemers die geen bedrijfsopvolger hebben staken zodra zij de komende jaren tegen de pensioengerechtigde leeftijd aanlopen zelf hun onderneming.

De overheid zou er ook voor kunnen kiezen om deze toekomstige bedrijfsbeëindigers de ruimte te bieden om hun veehouderij versneld  af te laten bouwen en binnen hun onderneming de landbouwgrond aan te wenden voor ondernemend natuurontwikkelingsgebied. De zogenoemde landschapsgronden.

Denk hierbij aan eenmalige compensatie voor de waardevermindering van de grond, een vergoeding voor het inleveren van productierechten alsmede een jaarlijkse vergoeding voor natuurbeheer. Daarnaast kan de overheid de geldmiddelen inzetten om de vrijkomende agrarische bedrijven te slopen, zodat verloedering van het landschap en ondermijning wordt tegengegaan

Kortom, laat deze ondernemers in hun eigen habitat het landschap beheren.

Denk ook aan de mogelijkheid om deze ondernemers samen te laten werken met andere agrarische ondernemers, waardoor in betreffende gebieden meer landbouwgrond beschikbaar blijft om te extensiveren zonder dat meteen sprake is van een staking van de onderneming.

Stimuleer daarnaast bedrijven waar de continuïteit is geborgd, bij de innovatie ten behoeve van de aanpassing van hun stalsystemen en het toepassen van de innovatieve productiesystemen in de akkerbouw.  Geef kringlooplandbouw een reële kans.

Houd bij het maken van de omgevingsvisies en -plannen rekening met de combinatie van factoren en betrek daar ook de agrarische ondernemer in een vroeg stadium bij. Kijk bijvoorbeeld naar de ervaringen zoals in de Overdiepse Polder, waar nog voordat de overheid concrete maatregelen had uitgewerkt de belangenvereniging Overdiepse Polder zelf met een plan kwam.

Ik kan mij een gebiedsgerichte aanpak voorstellen. Een zonering van het landelijk gebied waarin plaats is voor agrarische ondernemingen. Waar enerzijds plaats is voor ontwikkelingsinvesteringen en anderzijds voor milieugerichte investeringen.

Hierbij dienen ook gebieden met een minder eenduidig profiel waar extensivering wenselijk is te worden betrokken. Vroeger noemden we deze gebieden verwevingsgebieden. In historisch perspectief zouden we ook daar lering uit hebben moeten trekken. De valkuilen van weleer zouden moeten worden voorkomen. In de Reconstructiewet daterend van begin deze eeuw werd gesproken over landbouwontwikkelingsgebieden, verwevingsgebieden en extensiveringsgebieden. Een ambitieuze uitdaging die nauwelijks uit de verf is gekomen.

Trek lering uit de ervaring opgedaan met de ‘Reconstructiewet’

In de extensiveringsgebieden lukte het weliswaar af en toe nog een ondernemer uit te kopen. Echter voor het overige waren de resultaten zeer mager. Het grootste probleem is naar mijn oordeel dat  de overheid in de veronderstelling leeft dat in het belang van maatschappij de habitat van dieren en planten, ongeacht de kosten moet worden veiliggesteld. Dit heeft tot gevolg dat de agrarische ondernemer zijn habitat, waar ouders en mogelijk zelfs verre voorouders hun bestaan hebben opgebouwd, moeten opgeven.

De gebiedsgerichte aanpak kan met de ondernemers gezamenlijk worden besproken en ingevuld

De aanpak is niet alleen een kwestie van geld. Als we als maatschappij vinden dat naast innovatie in de veehouderij, extensivering een deel van de oplossing van het stikstofprobleem vormt, dan moet  actie worden ondernomen. Deze zou plaats moeten vinden op basis van omgevingsvisies en -plannen, waarin de bestaande agrarische ondernemingen en ondernemers actief worden betrokken.

In fiscale zin pleit ik voor een Landschapswet

De gebiedsgerichte aanpak kan dan met de ondernemers gezamenlijk worden besproken en worden ingevuld. Dit in tegenstelling tot het uitkopen van ondernemers, waarbij de voortzetters op de grondprijs moeten gaan concurreren met de overheid. In fiscale zin pleit ik voor een Landschapswet.

Hierbij denk ik aan regelgeving vergelijkbaar met de Natuurschoonwet zoals die in 1928 is ingevoerd. In deze Landschapswet zou de overheid het grondgebruik in combinatie met het creëren of in stand houden van het cultuurlandschap en ondernemende natuurontwikkeling kunnen reguleren. Dit door aan alle grondeigenaren (landbouwers en burgers) die landbouwgronden onder de gestelde voorwaarden aan agrarische ondernemers ter beschikking stellen in fiscale zin tegemoet te komen.

Hierbij zou men kunnen denken aan een uitbreiding van de reeds bestaande vrijstellingen voor overdrachtsbelasting ter zake van natuurgrond naar landschapsgronden. Of in het kader van de erf- en schenkbelasting de waarde van de kwalificerende landschapsgrond vrij te stellen, dan wel bij schenking of erfopvolging een gereduceerd tarief toe te passen.

Dit alles gekoppeld aan het uitsluitend belasten van het werkelijk behaalde nettorendement. Om oneigenlijk gebruik te voorkomen zou men hier een bezitseis van 25 jaar aan kunnen koppelen. Voor een dergelijke belastingfaciliteit zijn naar mijn oordeel voldoende rechtvaardigingsgronden aan te wijzen.

Het grootste doel hierbij is dat burgers worden aangespoord om zelf in landschapsgronden te investeren. Het financiële gewin is weliswaar beperkt, maar door een voorgeschreven duurzame productie bij het gebruik van de grond wordt een bijdrage geleverd aan het in standhouden van het landschap, de biodiversiteit en ons leefklimaat.

Dit is het eerste deel van het betoog van Bert van den Kerkhof uitgesproken op 3 juni 2022. In het tweede en laatste deel deelt hij zijn visie op de landbouwvrijstelling en de bedrijfsopvolgingsregeling.

Bert van den Kerkhof 3 juni 2022