Skip to content

VLB vraagt om toepassing verruimde HIR bij regeling sanering varkenshouderijen

Betreft: Consultatie Subsidieregeling sanering varkenshouderijen

 De Vaksectie Recht van de VLB bepleit om de regeling zodanig in te richten dat toepassing van de verruimde herinvesteringsregeling (HIR) mogelijk wordt.  

Inleiding
De subsidie sanering varkenshouderij ziet als zodanig op een financiële tegemoetkoming/bijdrage voor varkenshouders die hun gehele varkensbedrijf op de betreffende locatie staken. De onder deze regeling gestopte varkenshouders mogen na deelname geen varkenshouderij meer opstarten.
De deelnemende varkenshouder ontvangt de volgende subsidiecomponenten:
– Bijdrage in verband met het geheel of gedeeltelijk vervallen van het varkensrecht; en
– Bijdrage in verband met het verlies van de waarde van de voor het houden van varkens gebruikte gebouwen en bouwwerken als gevolg van het sluiten van de varkenshouderijlocatie.
In beide gevallen zijn de zaken, waarvoor de bijdrage wordt verstrekt, te kwalificeren als  bedrijfsmiddelen in de zin van artikel 3.30 Wet IB 2001.

In fiscale zin vormen bedrijfsgebouwen en ondergrond één bedrijfsmiddel. De VLB stelt daarom de vraag aan de orde in hoeverre nog discussie kan ontstaan, over de toerekening van een deel van de bijdrage aan de waardedaling van de ondergrond van de varkensstallen. In de praktijk betekent een vergoeding voor een bedrijfsmiddel dat bij een gerealiseerde boekwinst, onder voorwaarden, een herinvesteringsreserve kan worden gevormd.

Winstbelasting; Herinvesteringsreserve
De subsidie ziet op vergoeding van het waardeverlies van de activa, berekend op basis van de actuele verkoopwaarde van de activa (varkensrechten) en 65% van de gecorrigeerde vervangingswaarde (bedrijfsgebouwen). De overweging dat in deze sprake is van een vergoeding wegens verlies van het bedrijfsmiddel, dat kan worden aangemerkt als een opbrengst, waarvoor een herinvesteringsreserve kan worden gevormd (art. 3.54 zesde lid, Wet IB 2001) is juist en schept op dat punt duidelijkheid.
De regeling is echter gebaseerd op een definitieve en onherroepelijke sluiting van de productie van de varkenshouderij op betreffende locatie. Dit houdt een staking in van de gehele varkenshouderij c.q. onderneming dan wel een staking van de varkenstak (gedeeltelijke staking). De staking c.q. gedeeltelijke staking van een onderneming levert in het algemeen knelpunten op bij toepassing van de herinvesteringsreserve. De bestaande faciliteiten (art. 3.64 Wet IB 2001 versus herinvestering in een andere tak op basis van 2.5. Besluit herinvesteringsreserve 27 oktober 2015; BLKB 2015/864) kennen beperkende voorwaarden, waaraan moet worden voldaan. Het gestelde in 10.2. Winstbepaling in de toelichting bij het concept van de regeling is op dit punt in de opvatting van de VLB ontoereikend, vanwege het feit dat geen aandacht aan deze beperkingen wordt besteed.Een belangrijk aandachtspunt is de basis van vrijwilligheid met betrekking tot aanmelding voor de regeling.

De VLB pleit voor een aanwijzing van de regeling als een vorm van overheidsingrijpen. Hierdoor worden de mogelijkheden tot omschakeling middels een gefaciliteerde herinvestering naar een nieuw bedrijf (met toepassing van art. 3.64 Wet IB 2001) of kwalificerende herinvesteringen in de uitbreiding van een andere, bestaande agrarische bedrijfstak (onderdeel 2.5. Besluit Herinvesteringsreserve van 27 oktober 2015) verruimd. Door deelname aan de Subsidie Sanering Varkenshouderijen als vorm van overheidsingrijpen te kwalificeren, wordt de haalbaarheid voor deelname van varkenshouders vergroot, waardoor de drempel voor deelname aan de regeling wordt verlaagd. Bij de definitie van overheidsingrijpen doelt de VLB op de toepassing van artikel 3.54 twaalfde lid letter b of letter c Wet IB 2001.

De VLB is verder van oordeel dat door de odeurgrens die de overheid in het verleden in een bepaald gebied heeft vastgesteld (mede als gevolg van de regeling geurhinder en veehouderij), een beperking voor de betreffende varkenshouders vormt. Denk hierbij aan stadsuitbreiding, waardoor de bebouwing dichter bij de bedrijfslocatie is komen te liggen. De hierdoor ontstane overschrijding van de odeurgrens beperkt de varkenshouder in zijn bedrijfsvoering en in de mogelijkheid om zijn bedrijf uit te breiden. De bijdrage uit de saneringsregeling is een vergoeding om de varkenshouder te stimuleren zijn varkenshouderij op de betreffende locatie te beëindigen. Deelname aan de regeling is weliswaar vrijwillig, maar is het gevolg van de beperking die een verdere uitbreiding ter plekke belemmert (toepassing artikel 3.54 twaalfde lid letter b Wet IB 2001, juncto 3.54 dertiende lid).
Met betrekking tot de toepassing van artikel 3.54 twaalfde lid letter c Wet IB 2001 zal de fiscale toepassing in relatie tot de regeling naar oordeel van de VLB moeten worden voorgelegd aan de Europese Commissie.

Administratieve lasten
Ten slotte merkt de VLB nog het volgende op ten aanzien van administratieve lasten. Voor administratieve handelingen door derden (adviseur, advocaat, accountant) wordt een tarief van € 58,00 per uur gehanteerd. Buiten het feit dat deze tegemoetkoming laag is in relatie tot de gebruikelijke uurtarieven wordt geen rekening gehouden met de kosten van belastingadvies. Het staken c.q. herstructureren van een agrarische onderneming is in fiscaal opzicht een complexe aangelegenheid, waarvan de gevolgen voor de verschillende belastingmiddelen in beeld moeten worden gebracht om de varkenshouder tot een weloverwogen beslissing te laten komen.

De VLB is graag bereid om haar standpunt omtrent de toepassing van de herinvesteringsreserve bij overheidsingrijpen nader mondeling toe te lichten.

24 mei 2019

mr. ing. H.J. (Bert) van den Kerkhof RB, Voorzitter Vaksectie Recht VLB