Skip to content

Reactie VLB op voorgenomen aanpassing btw uitvoeringsbeschikking – gevolgen gebruiksvee

Betreft: de reactie van de VLB d.d. 12 juni jl. gericht ttv het Ministerie van Financien, op de voorgestelde aanpassing van het btw uitvoeringsbesluit

Het Ministerie van Financiën wil de Uitvoeringsbeschikking Omzetbelasting 1968 aanpassen om de herzieningsregeling die nu geldt voor investeringsgoederen ook in te voeren voor zogenaamde ‘kostbare diensten’. De internetconsultatie hierover is medio juni 2017 afgesloten en heeft 15 reacties opgeleverd. Hiertoe behoort ook de reactie van Vaksectie Recht van de VLB. De reactie is onderstaand in bewerkte vorm opgenomen.

Inleiding

Het voorstel maakt het  mogelijke om de btw-aftrek op de aanschaf van een kostbare dienst – net als bij de aankoop van een investeringsgoed- te herzien als het gebruik van een dergelijke dienst wijzigt binnen de herzieningstermijn (van btw-belast naar btw vrijgesteld of andersom). Financiën stelt een termijn voor van vijf respectievelijk tien jaar waarin het gebruik van een dienst aan of voor roerende dan wel onroerende zaken wordt ‘gevolgd’. De VLB gaat in haar reactie in op de specifieke gevolgen van het voorstel voor diensten die aan gebruiksvee worden aangebracht in de groeifase.

De VLB heeft de aanvulling van artikel 13 Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting (UBOB) 1968 bestudeerd. Naar aanleiding hiervan is de vraag hoe de voorgestelde aanpassing van de regeling moet worden gelezen ten aanzien van de diensten die aan gebruiksvee worden aangebracht in de groeifase. Dus vanaf geboorte tot het moment van ingebruikname van het betreffende goed voor de productie.

 

Diensten die aan gebruiksvee worden aangebracht in de groeifase

Uitgaande van de zienswijze dat een kalf dat uitgroeit tot een melkkoe op het moment van de geboorte als vervaardigd moet worden aangemerkt, worden na de geboorte aan dit kalf kostbare diensten toegevoegd door het verstrekken van voedsel en de verzorging. Door het verstrekken van voedsel en de verzorging groeit het bedrijfsmiddel aan tot een volwaardig bedrijfsmiddel dat voor de productie kan worden ingezet. Praktisch gezien worden er aan roerende zaken (gebruiksvee) kostbare diensten toegevoegd die leiden tot een duurzame waardevermeerdering tot het moment van ingebruikname. Op deze kostbare diensten wordt na ingebruikname van de melkkoe (moment van melkproductie) door de ondernemer voor de inkomstenbelasting of de vennootschapsbelasting afgeschreven.

Voor de rekenmethodiek ten aanzien van de vaststelling van de waarde van deze kostbare diensten verwijst de VLB naar de landelijke landbouwnormen.

In de toelichting bij het voorstel wordt vermeld dat artikel 13 van de UBOB 1968 – dat is gebaseerd op artikel 15, zesde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 – de herziening van de aftrek van btw op de aanschaf van onroerende en roerende zaken regelt. In een herziening van btw op de aanschaf van diensten, zoals de door het Hof van Justitie van de Europese Unie als investeringsgoed aangeduide verbouwingsdienst van een onroerende zaak, was nog niet voorzien. Deze diensten worden ook wel aangeduid als kostbare diensten. Hierbij gaat het om investeringen die door hun duurzame aard en waarde niet als lopende uitgaven worden geboekt, doch over meerdere jaren worden afgeschreven. In die zin verschillen deze diensten niet van de roerende en onroerende zaken waarvoor nu wel een herzieningsregeling geldt. Die diensten passen binnen de in btw-richtlijn geboden mogelijkheid voor lidstaten om diensten die kenmerken hebben die vergelijkbaar zijn met kenmerken die doorgaans aan investeringsgoederen worden toegeschreven als investeringsgoederen te beschouwen.

 

Voorstel tot aanpassing

De VLB is van oordeel dat een vergelijkbare toepassing dient te worden gehanteerd ten aanzien van de kosten die worden gemaakt met betrekking tot de kosten in de groeifase van gebruiksvee (van kalf naar melkkoe c.q. van big naar fokzeug).

De kosten die aan deze groeifase worden toegerekend worden overeenkomstig de landelijke landbouwnormen geactiveerd en vervolgens tijdens de productiefase afgeschreven.

Door deze wijziging door te voeren wordt mogelijk ook de onevenwichtigheid in het Besluit Omzetbelasting Landbouwregeling van 20 december 2013 BLKB 2013/2253M ondervangen.

De VLB verwjst hierbij naar paragraaf 5.2. en 5.3. van het besluit, omschrijving onderdeel: “In productie opgegaan niet meer als zodanig aanwezige goederen en/of diensten.”

5.2. Aftrek van voorbelasting

In productie opgegaan niet meer als zodanig aanwezige goederen en/of diensten.

“Een bijzonder geval vormen goederen en/of diensten die opgaan in de landbouwproducten. Deze goederen en diensten zijn als zodanig op de optiedatum niet meer aanwezig omdat ze vóór de optiedatum zijn aangewend voor het telen of voortbrengen van landbouwproducten die ná de optiedatum zullen worden geleverd. Voorbeelden zijn zaden, meststoffen, dieren bestemd voor de productie van vlees en veevoeder dat aan die dieren is verstrekt. De btw die aan de landbouwer in rekening is gebracht bij de aanschaf van deze goederen en/of diensten komt alsnog voor aftrek in aanmerking wanneer de bedoelde goederen en/of diensten zijn opgegaan in landbouwproducten die belast met btw worden geleverd (vergelijk artikel 15, eerste lid, van de wet in samenhang met artikel 27, tweede lid, 2e volzin van de wet).”

5.3. Gevolgen terugkeer naar de landbouwregeling

In productie opgegaan niet meer als zodanig aanwezige goederen en/of diensten.

“De aftrek van btw die betrekking heeft op de hier bedoelde goederen moet worden gecorrigeerd omdat deze goederen worden aangewend voor niet aan de btw onderworpen leveringen van de betreffende landbouwproducten (vergelijk ook in dit verband artikel 15, eerste lid, van de wet in samenhang met artikel 27, tweede lid, 2e volzin, van de wet).”

Het cruciale verschil tussen paragraaf 5.2. en paragraaf 5.3. is dat bij optie voor de omzetbelasting de omzetbelasting op verbruiksvee wordt terugbetaald indien het verbruiksvee belast wordt geleverd, terwijl de omzetbelasting op de kostbare diensten ten aanzien van gebruiksvee niet in de herzieningsregeling worden betrokken. De tegenstrijdigheid is dat volgens paragraaf 5.3 bij terugkeer naar de landbouwregeling alle omzetbelasting moet worden terugbetaald ongeacht of er sprake is van verbruiks- of gebruiksvee.

 

Gewenst neveneffect

De aanpassing zou ook in het licht van de afschaffing van de landbouwregeling, waarbij alle landbouwondernemers van de landbouwregeling over moeten naar de omzetbelastingregeling, duidelijkheid verschaffen omtrent de toepassing van de herzieningsregeling bij gebruiksvee.

 

De reactie is namens de VLB ingediend door de voorzitter van de Vaksectie Recht, dhr. mr. ing. H. J. van den Kerkhof.